De opkomst van nieuwe muzikale praktijken in de twintigste eeuw noopte tot het opnieuw doordenken van de gebouwen waarin deze worden uitgevoerd. Dat is het uitgangspunt van de boeiende tentoonstelling die Kurt W. Forster op de laatste Biënnale over ‘Concert Halls' inrichtte. Ze bood een overzicht van alle concertzalen die in de afgelopen tijd zijn ontworpen en uitgevoerd. Volgens Forster moeten zowel de Sydney Opera van Jorn Utzon als het Philips Paviljoen in Brussel van Le Corbusier en de Philharmonie in Berlijn van Hans Scharoun worden beschouwd als het beginpunt van een periode waarin de ruimtelijke dimensies van de muziek en de muzikale doelstellingen van de zalen opnieuw zijn gedefinieerd.
De Philharmonie van Scharoun vormt een stedelijk oriëntatiepunt in het naoorlogse Berlijn en biedt onderdak aan uiteenlopende muzikale uitvoeringen. In het interieur contrasteert het geroezemoes in de drukke foyers, trappen en loopbruggen met de ‘feestelijke kalmte' van het auditorium. Hans Scharoun beschouwde de concertzaal als een levend organisme. Zowel de relaties tussen muziek, publiek en stad als die tussen foyers en zalen zijn in dit gebouw op canonieke wijze vastgelegd. Ze vormen patronen die door veel architecten in later gebouwde concertzalen zijn gevolgd, maar zelden geëvenaard. Als enige komt volgens Forster Frank Gehry's Walt Disney Concert Hall in Los Angeles in de buurt.'
Het recent geopende Casa da Musica in Porto dat Forster in Venetië niet liet zien, lijkt zich als eerste los te maken uit de door Utzon, Le Corbusier en Scharoun gedefinieerde canon. Het gebouw zoekt niet alleen een relatie tot de stad die sterk verschilt van Scharouns Philharmonie, maar keert ook de manier om waarmee een concertzaal gewoonlijk wordt gemaakt. Over deze inversie is de ontwerper expliciet. Volgens hem komt de vorm van een muziekhuis uiteindelijk altijd uit op het model van de schoenendoos. OMA snijdt daarentegen de doos uit een groter sculpturaal volume uit. Door rondom deze doos de andere ruimtes als de repetitieruimtes, de lobby's en de kantoren te plooien, ontstaat een interessante, ruimtelijke spanning.
De oorsprong van het project ligt bij een nooit uitgevoerd ontwerp voor een huis in Rotterdam. De opdrachtgever was volgens Koolhaas geobsedeerd door orde en wilde een huis zonder rommel en met optimale opslagmogelijkheden. Als oplossing stelde de ontwerper een gefacetteerd blok voor, waaruit vervolgens in de kern een leegte is uitgesneden. Rond deze woonkamer zijn de overige ruimtes los geplaatst, overgeleverd aan de rommeligheid van het alledaagse leven. In dezelfde tijd nam OMA deel aan de prijsvraag voor een concertzaal die Porto in 2001 als Culturele Hoofdstad (naast Rotterdam) wilde realiseren. Voor de prijsvraag was extreem weinig tijd. Koolhaas, net terug uit Afrika en onder de indruk van het stedelijke leven in Lagos (Nigeria), gebruikte het afgewezen ontwerp uit Rotterdam en blies het op tot de schaal van een concerthal. De lege kern werd de belangrijkste muziekzaal, terwijl de foyers, de repetitieruimtes en de kantoren waren gedacht in de ruimtes eromheen.
De bezoeker gaat het gebouw binnen in de hoge ruimte tussen de betonnen huid van het gebouw en de wand van de grote concertzaal. Een trap leidt naar de lobby die tevens uitzicht geeft over de stad. Een tweede trap voert naar het bordes dat hoog aan de achterzijde van de concertzaal ligt. De entreeruimte wordt kriskras doorkliefd door betonnen palen die de hoofdconstructie ondersteunen. Ze vormt het begin van een boeiende promenade die door het gebouw meandert in de ruimte tussen de schil en de kern en daarbij de uiteenlopende programmaonderdelen met elkaar verbindt. Deze lopen soms in elkaar over, worden dan weer via roltrappen en hellingbanen betreden. De route voert langs de foyers, de repetitieruimtes, de kleine zaal en de VIP-ruimte. Daarbij zijn telkens de grote zaal en de stad direct dan wel indirect aanwezig. De tussenruimte in de Casa da Musica -vergelijkbaar met de poché in de muren van veel Romeinse architectuur-2 accommodeert een interieur dat sterk verschilt van het exterieur.
Deze compositie wordt ondersteund door de hoofdconstructie van het gebouw die bestaat uit twee dikke muren van 100 centimeter welke zijn gestabiliseerd met schuine kolommen, in combinatie met de gefacetteerde, witbetonnen buitenschil van 40 centimeter. Deze maakte het mogelijk om gedurende het bouwproces tussen schil en binnenconstructie op ieder gewenst punt wijzigingen in het gebouw door te voeren. De vorm van het gebouw was dus niet vooraf gegeven, maar is voortgekomen uit dit ontwerpproces. Ze is bovendien een antwoord op de alsmaar groeiende praktijk, waarin voor het ontwerp steeds minder tijd beschikbaar is, terwijl voor de uitvoering steeds grotere periodes nodig zijn. Ook in Porto was dit het geval. De deelnemers aan de prijsvraag uit 1999 hadden slechts twee maanden de tijd om een ontwerp in te leveren, terwijl het gebouw niet in het beoogde jaar 2001 klaar was, maar pas vier jaar later.
Openbaar gebouw
Het Casa da Musica is georiënteerd op een negentiende-eeuwse rotonde met zuil, die de schakel vormt tussen de historische binnenstad en de omliggende arbeiderswijken. Het gebouw is contextueel, niet door aan te sluiten op de aangrenzende bebouwing maar door zijn openheid naar de stad. Ten opzichte van de andere gebouwen in de omgeving is het Casa da Musica eerder een autonoom object dat een nieuwe werkelijkheid creëert. Het heeft geen voor- of achterkant, maar is een sculpturaal volume dat zorgvuldig in zijn vorm is geslepen. Het grondvlak van travertin bedekt als een tapijt de spievormige kavel. Op verschillende punten is dit tapijt opgetild, onder andere om toegang te bieden tot de ondergrondse parkeergarage van drie lagen.
Vanuit de grote zaal heeft men uitzicht op de top van de zuil en de kruinen van de bomen op de rotonde. Het uitzicht aan de andere zijde over de omliggende wijken en de zee is interessanter. De golvende glaswanden geven een vervormd beeld van de stad, maar openen ook het gebouw en geven het een gevoel van binding met de stad. Vanuit de omliggende wijken is echter geen sprake van een formele verschijning. Het gebouw lijkt los te zijn neergezet tussen de aanwezige huizen en daartegen ook bijna weg te vallen. Het is verbazingwekkend te zien hoe een gebouw met een dergelijk omvangrijk programma (in totaal 23.000 vierkante meter) zich zo gemakkelijk in de omgeving laat voegen. Tevens voorziet het die omgeving van een nieuwe betekenis en horizon.
Tegelijk is het gebouw zelf publiek. Concertzalen zijn van oudsher alleen toegankelijk door en daarmee zichtbaar voor de elite. In de huidige tijd ontwikkelen ze zich tot voor iedereen toegankelijke gebouwen, vergelijkbaar met de ontwikkeling die musea al eerder doormaakten. Het Casa da Musica speelt in op deze ontwikkeling en positioneert zich als een publiek gebouw dat nadrukkelijk zijn plek in de stad opeist. Naast de grote zaal is er een kleine zaal en een ruimte voor elektronische muziek, evenals verschillende ruimtes die daar omheen zijn gegroepeerd. Door deze opzet zijn diverse manieren van muziekuitvoering mogelijk die bovendien tegelijkertijd kunnen plaats vinden. Als uitvoeringen gaande zijn, is dat zowel buiten als in het gebouw op uiteenlopende manieren te bespeuren. Door de semi-transparante doorzichten kunnen de stedelingen zich het gebouw toe-eigenen.
Golvend glas
Op de eerder genoemde tentoonstelling in Venetië stelde Forster dat concerthallen evenals theaters een esthetische afstand tussen zaal en podium nodig hebben, die echter niet wordt gecreëerd door een visuele inkadering, maar door de akoestiek. Het is dan ook de taak van de architect om de luisteraars in de zaal op de drempel van een ervaring voorbij de architectuur te brengen door middel van de architectuur die hen omgeeft. Op dit punt speelde adviseur Renz van Luxemburg een grote rol. De manier waarop een ruimte klinkt hangt volgens hem sterk samen met hoe een ruimte eruit ziet. De grote zaal die akoestisch gezien geheel gescheiden is van de rest van het gebouw, is afgestemd op de filharmonische praktijk. Door aanpassingen is de zaal echter ook geschikt voor optredende popgroepen. Terwijl in een theater het gesproken woord telt en het ontwerp vertrekt vanuit het plafond, moeten in een concertzaal de wanden ervoor zorgen dat de luisteraars worden omspoeld door muziek.
De grote concertzaal heeft zowel aan de voorzijde als achterzijde een wand van golvend glas. Door de buiging van het glas wordt het geluid gebroken en worden hinderlijke reflecties voorkomen. Beide glasvlakken zijn anders gebogen waardoor de glasstroken in breedte en diepte verschillen en geen hinderlijke interferentie van geluid optreedt. De muren van de grote zaal zijn bekleed met ruw triplex dat ook akoestisch een grote rol speelt. Zij zorgen ervoor dat de luisteraars worden omspoeld door de muziek. Deze wanden zijn gedecoreerd met een goudkleurige houtprint die verschillende malen is uitvergroot. In de wanden zijn verschillende ramen uitgesneden die doorzicht bieden naar de aangrenzende ruimtes. Tevens zijn enkele replica's van barokorgels aangebracht. De stoelen zijn een ontwerp van de onlangs overleden Maarten van Severen. Hij opteerde voor doorlopende rugleuningen ten opzichte waarvan de zitvlakken onafhankelijk bewegen. In de armleuningen is afzonderlijke verlichting opgenomen.
Om te zorgen voor goede geluidsisolatie zijn aan beide zijden van de grote zaal twee golvende glaswanden op grote afstand van elkaar geplaatst. Tussen beide glasvlakken ligt een foyer die tevens dienst doet als buffer van geluid, licht en warmte. In de ruimtes die losjes rondom deze zaal zijn gegroepeerd, speelt opnieuw het geluid een enorme rol. Feitelijk is het Casa da Musica een grote soundscape die wordt ondersteund door de inrichting van de diverse ruimtes. Deze onderscheiden zich niet alleen door verschillen in materiaal en kleur (blauw, rood), maar ook in sfeer (het spel van binnenvallend licht en half dichtgeschoven gordijnen dat Petra Blaise in het gebouw tot stand heeft gebracht) 3 en in geluid. Dit varieert van een stem ver weg op straat en opstijgend geroezemoes uit één van de foyers beneden tot flarden muziek van diverse uitvoeringen die plaats vinden op onvermoede punten in het gebouw. Het gebouw bereikt zo een perfecte verbintenis tussen autonomie en performativiteit.
NOTEN;
1 Kurt W. Forster, 'Their Master’s Voice. Notes on the Architecture of Hans Scharoun’s and Frank Gehry’s Concert Halls', Metamorph Focus, Marsilio, Venetië, 2004, pag. 117-1 26.
2 Zie de bespreking van het begrip poché bij Robert Venturi, Complexity and Contradiction in Architecture, Doubleday & Company, New York, 1966.
3 Liesbeth Melis, ‘Naar een rijkere architectuur, recent werk van Petra Blaisse / Inside Outside', de Architect Interieur, nr 17, mei 2005, pag. 36-43.