Den Haag heeft sinds de jongste gemeenteraadsverkiezingen een links college. Dat zal aan de residentie niet ongemerkt voorbij gaan. Met de ene zetel van D-66 erbij is de kleinst mogelijke meerderheid van 23 uit 45 bereikt. De inspanningen om in Den Haag een andere wind te laten waaien is echter omgekeerd evenredig. Wethouder Adri Duivesteijn, die zijn portefeuille Stadsvernieuwing zag toenemen met Ruimtelijke Ordening en verantwoordelijkheid voor het gemeentelijke gebouwenbezit, geeft in daadkracht de toon aan. Hij was het die het idee lanceerde om een nieuw stadhuis in het centrum te bouwen terwijl nog pas op 17.02.86 een raadsbesluit was aangenomen om, volgens een ontwerp van ir. W. Ellerman, de bestaande gebouwen aan het Burg. De Monchyplein voor f 184 miljoen uit te breiden. Duivesteijn introduceerde een ’denkpauze’ van een half jaar. Hij zocht contact met projectontwikkelaars en probeerde het ingenieursbureau Lummus en woonwinkel Hulshof, met panden op het bewuste terrein aan het Spui en de Kalvermarkt, uit te kopen.
De gedachte is dat wanneer de gemeente veel geld uitgeeft voor het huisvesten van de verschillende diensten ze dit bij voorkeur moet doen op de meest geschikte plek. Eigenlijk is iedereen het er wel over eens dat dit niet het De Monchyplein is. Men mag het gerust een historische vergissing noemen dat daar in de dertiger jaren begonnen is met de bouw van een stadhuis naar ontwerp van architect M. Luthmann. Het is een excentrische locatie in een buurt met voornamelijk een woonbestemming: de Archipelbuurt. Met het stadhuis zou nu aan het stadscentrum een belangrijke impuls gegeven kunnen worden. Immers: tussen Spui en station Den Haag Centraal wordt wel flink gebouwd (het muziek/danscentrum voor het Residentie Orkest en het Nederlands Dans Theater, een hotel, een nieuw ministerie VROM) maar dit is niet afdoende om het gebied echt bij het Haagse centrum te trekken. Een stadhuis met een bibliotheek (waartoe al langer voornemens bestonden) zou dit wel kunnen verwezenlijken. Duivesteijns idee om aan één van de centrale kruispunten van de stad een nieuw stadhuis te bouwen (overigens zonder raadzaal, die blijft in de uitbreiding van het oude stadhuis aan de Groenmarkt) is dus alleszins de moeite waard. Bij de verdere uitwerking van het idee blijken echter zodanig opportunistische overwegingen een rol te spelen dat grote reserve op zijn plaats is. Nog afgezien van procedurele blunders en het feit dat het financieel misschien helemaal niet kan moet geconstateerd worden dat Duivesteijn met architecten en architectuur op een zeer dubieuze wijze omspringt. De begrippen kwaliteit en discussie vliegen steeds in het rond maar weinig duidt erop dat Duivesteijn en zijn enthousiaste ambtelijke horde weten waar ze het over hebben.
Op zoek naar avontuur?
Procedureel behoorlijk fout was dat Ellerman van projectontwikkelaars moest vernemen dat er iets rommelde. Hun uitnodiging om een stadhuis voor de Spui-locatie te maken nam hij niet aan. Het was vast vleiend te merken dat drie van de aanvankelijk vier projectontwikkelaars hem benaderden, maar de gang van zaken had toch een wrange smaak. Duivesteijn beriep zich er wel op dat zijn manoeuvre voortijdig in de pers was gekomen. Ook werd in alle toonaarden benadrukt dat de ’denkpauze’ geen kritiek op het plan Ellerman inhield. Voor de BNA was de onzorgvuldigheid echter te groot om onbesproken te blijven: een pittige protestbrief ging naar het Haagse gemeentebestuur. Terwijl Haagse architecten spraken van het besmet zijn van meedoen aan plannen voor het nieuwe stadhuis noemde Duivesteijn de BNA-reactie voorbarig. Hij was nog in gesprek met Ellerman. Nadat een afkoopregeling werd overeengekomen (collega-architecten denken dat het gaat om een bedrag van minstens drie miljoen) is de lucht wat opgeklaard en de besmetverklaring ingetrokken. Zorgelijker is de vanzelfsprekendheid waarmee de Spaanse architect Ricardo Bofill (1939) uit de hoed getoverd is om voor het De Monchyplein een plan te maken. Als het bestaande stadhuis daar gesloopt kan worden zou er ruimte zijn voor 800-1000 woningen. Waarom juist Bofill? Dat hij half Frankrijk volbouwt met neo-classicistische woonkazernes wil toch niet zeggen dat hij de architect bij uitstek is om de idealen van een links stadsbestuur te verwezenlijken? Kennelijk wordt dat wel zo gevoeld. Niks geen zorgvuldige afweging van wat voor het De Monchyplein het meest geschikt is. Nee, Duivesteijn heeft zijn zinnen gezet op Bofill en tal van lieden hobbelen juichend achter hem aan, van H. Overduin (ad interim directeur van het Haags Gemeentemuseum) tot ontwerpers van de dienst Stadsontwikkeling.
Toen op 5 juni de ’denkpauze’ officieel wereldkundig werd gemaakt liet Duivesteijn het nog bij een voorzichtige voorzet. De dienst Stadsontwikkeling-Grondzaken had vlug wat verkavelingsstudies voor het De Monchyplein gemaakt. Typisch symmetrische, klassieke patroontjes. Als ’referentie, niet meer’ zaten er een paar tekeningen uit het atelier van Bofill bij. Dat was volgens de wethouder om aan te geven aan wat voor soort kwaliteit men dacht. In de Archipelbuurt zouden zoveel overeenkomstige architectuur-elementen aanwezig zijn dat een dergelijke referentie houvast zou kunnen bieden. Maar nog geen week later zat Duivesteijn met twee collega-wethouders, drie ambtenaren en twee journalisten in Parijs. Vlaanderen (D-66) en Verduijn-Lunel (Links Den Haag) lieten zich meenemen naar diverse projecten van Bofill en enkele andere architecten. Ze merkten dat Duivesteijn van Bofill niet los kon komen. Hoe dan beslissingen worden genomen viel goed te lezen in het artikel van Tracy Metz in de NRC. "Verduijn-Lunel wil er niet aan. Na twee dagen houdt hij het voor gezien en gaat de oude stad in. 'Ik wil niet vervelend doen, maar het blijft kitsch. Een stunt.’ Duivesteijn is in vervoering. 'Wat is het verschil tussen een koning die zijn paleis bouwt en een wethouder ... eh, ik bedoel een college — dat zijn stad zoiets geeft?’ En 's avonds in het café: 'Gaan we samen een avontuur aan — of niet?” Let vooral ook even op de kleine verspreking.
Modem en progressief?
Een paar weken later is Bofill in Den Haag. Verduijn-Lunel blijft als wethouder van Cultuur wat in de schaduw van Duivesteijn zitten. Hij zegt in Parijs toch wel heel kritisch rondgekeken te hebben. Met een verontschuldigende lach in de richting van Bofill zegt hij nog steeds wel wat moeite te hebben met de architectuur. Van de stedenbouwkundige oplossingen daarentegen was hij in Parijs al gauw onder de indruk geraakt. Dat is wel merkwaardig. Met name door toepassing van aspecten als symmetrie hebben de Bofill-projecten wel een sterke inwendige samenhang, maar ze geven nauwelijks mogelijkheden om bij andere c.q. bestaande structuren aan te sluiten. In de Franse (voorstad)-projecten is daardoor vaak de verscheidenheid aan uitgangspunten van ontwerpers evenzeer als lappendeken afleesbaar als in de Nederlandse groeikernen. Even slecht als Verduijn-Lunel weet wat hij met stedenbouw aan moet, weet Duivesteijn aan te geven welke kwaliteiten in het werk van Bofill hem nu zo aanspreken. Hij komt dan met een vaag verhaal over dat Bofill naar zijn mening toch wel een modem architect is, al gebruikt hij elementen van 2000 jaar en langer geleden. "Het is geen conservatieve maar een progressieve keuze”, laat Duivesteijn er nog als een nietszeggende mededeling op volgen. Bofill, die zich als een begrijpend en beminnelijk man toont, mag de vraag beantwoorden of hij zichzelf ziet als een modern architect. Het antwoord heeft het karakter van een kleine verhandeling architectuurgeschiedenis waarin Bofill benadrukt dat het met de komst van het moderne, het nieuwe bouwen, in zijn ogen goed mis is gegaan. Voor hem maakt het niet uit of de wethouder weet waar die het over heeft. Hij zegt bepaald niet om een opdracht verlegen te zitten (zijn 60 man tellende Taller d’Arquitectura heeft werk genoeg) maar voelt best dat hij bij Duivesteijn beet heeft. De afspraken zijn ook al gemaakt. Bofill zal voor de locatie De Monchyplein een zgn. masterplan maken dat, afhankelijk van hoe de zaken zich ontwikkelen, door hem of anderen kan worden ingevuld. Daarnaast zal hij ook een reeks suggesties doen voor een wat moeilijke plek langs de Laan van Meerdervoort (nabij Kijkduin), het De Savornin Lohmanplein. Die suggesties zullen met elkaar een soort schetsboek vormen en dienen als basis voor discussie en verdere planontwikkeling.
Het is denkbaar dat zo’n schetsboek inderdaad een zinvolle voorzet voor een vakdiscussie kan zijn. Van het andere werk — dat voor het De Monchyplein — is zoiets niet te verwachten. Daar kan of een stedenbouwkundig plan uitkomen dat aan een andere architect wordt opgedrongen en daarmee zijn kracht zal verliezen, óf Bofill mag er ook de architectuur bij leveren. In dat geval verwordt de discussie geheel tot napraten.
Het hele gedoe rondom Bofill is hierbij zo flagrant in strijd met de fraaie uitspraken die Adri Duivesteijn deed in het kader van de Kampagne Stadsvernieuwing als Kulturele Aktiviteit (1985). Tijdens een afsluitende discussie constateerde hij dat eens te meer was komen vast te staan dat niet van bovenaf moest worden opgelegd wat er in de stad zou moeten gebeuren. Integendeel: er zou van onderop — vanuit de bewoners en de wijken — tot gedachtenuitwisseling gekomen moeten worden. Daarnaast vond Duivesteijn dat de dienst Stadsontwikkeling zou moeten laten zien wat ze inhoudelijk waard is. Ontwerpoplossingen van hoge kwaliteit zou die dienst moeten leveren. Wat Duivesteijn in de praktijk doet is over de dienst heen lopen door ambtenaren Bofill-achtige verkavelingen te laten maken. Of zou iedereen bij Stadsontwikkeling geloven dat oplossingen a la Bofill absoluut het allerbeste zijn voor woningbouw in Den Haag? In dat geval is er ook alle reden om meewarig het hoofd te schudden. Bij de eerder genoemde campagne had ir. René Strijland van SO/GZ nog wel kritiek geleverd op het Haagse gebruik om vooraanstaande ontwerpers op te trommelen ten einde politiek eenvoudige beslissingen te kunnen nemen. "Elke wethouder zijn eigen diva”, zei Strijland met ironische ondertoon. Professoren-stedenbouw noemde hij het verschijnsel. Met Bofill zijn we dus geen haar verder en blijft de dienst Stadsontwikkeling zitten in het moeras waar ze al jaren zat.
Nóg een topper!
Wie al verbaasd mocht zijn over Duivesteijns voorkeur voor Bofill (met hetzelfde gemak spreekt hij lovende woorden over Berlage, Duiker en Le Corbusier en heeft hij gepleit voor urban-villa’s in de residentie) mag nog een keer met de ogen knipperen. Ook voor het stadhuis wil hij iets bijzonders, zij het van een geheel andere orde. ”Het stadhuis zal van een vernieuwende architectuur moeten zijn. Transparant en luchtig, misschien wel high-tech. Dat is zonder meer een eis.” Aldus een heldhaftige Duivesteijn. Alsof je zoiets maar even uit je mouw schudt. De verschillende projectontwikkelaars die zich direct tot Ellerman wendden hebben zich wat dit punt betreft dus niet het hoofd op hol laten brengen. Met gebouwen als Babylon in Den Haag en het IBM-kantoor bij Amsterdam heeft Ellerman wel laten zien iets in zijn mars te hebben. Maar vernieuwend? Wie wel direct in hoger sferen belandde was Duivesteijns vroegere mede-raadslid, architect Joop ten Velden. Het is niet helemaal duidelijk of hij het zelf heeft verzonnen, maar op een goed moment heeft hij het plan opgevat om binnen de projectontwikkelaarscompetitie contact op te nemen met Richard Meier uit de USA. Ten Velden stak de oceaan over, sprak met Meier en zou hem bereid hebben gevonden binnen de gestelde termijn met een ontwerp voor een stadhuis/bibliotheek te komen. Hoewel dit in veel opzichten — vooral gezien het onzekere klimaat waarin zich dit alles voltrekt — een sterk staaltje van Haagse bluf mag heten, geeft het wel een interessante wending aan de zaak. Het zou echt fantastisch kunnen zijn als er in Den Haag een stadhuis van Richard Meier kwam. De kans erop lijkt echter vooralsnog ontzettend klein.
Het mag iets méér kosten ...
We moeten niet vergeten dat de plannenmakerij zich afspeelt in het kader van een denkpauze'. Den Haag is niet of nauwelijks in staat zelf sturend op te treden als het geld gaat kosten. Een paar jaar geleden werd een noodklok geluid: er zouden vele ambtenaren moeten worden ontslagen ter leniging van het gemeentelijk kastekort. Waar men nu met betrekking tot de stadhuis-operatie over beschikt is geld dat toch zou worden uitgegeven, hoofdzakelijk zonder dat men er zelf over beschikt. Het gaat om bedragen waarvoor dekking is gevonden. In principe zou het stadhuis voor het bedrag van ca. 180 miljoen en de bibliotheek voor 3 5 miljoen dus samen 215 miljoen gebouwd moeten kunnen worden.
Intussen is aan voorbereidingskosten voor het plan Ellerman al 5 miljoen uitgegeven. Die komen niet terug, evenmin als het bedrag van de schadeloosstelling. Daarnaast mag men veilig aannemen dat Bofill het ook niet voor niets doet. Maar belangrijker zijn de bedragen die omgaan bij het uitkopen van Lummus en Hulshof. W D - raadslid R. van de Laan becijferde dat de extra kosten wel 45 a 80 miljoen kunnen bedragen. Hierin is nog geen rekening gehouden met de financiële consequenties van verkeersaanpassingen. Duivesteijn heeft ervoor gepleit de ruimte vóór het stadhuis als plein in te richten. Dit zou betekenen dat het verkeer ter plaatse, op één van de drukste kruispunten van de stad, ondergronds moet. Wie zich voor de geest haalt hoe lang men in Den Haag praat over het verleggen van een tramlijn ziet het nieuwe stadhuis al gauw veranderen in een luchtkasteel.
Behalve de genoemde bedrijven die respectievelijk 15.000 en 2000 m2 vloeroppervlak achterlaten voor de sloop is er ook aan het De Monchyplein nog ca. 30.000 m2 gebouw te slopen. Hoewel er argumenten worden aangedragen als dat de betreffende kantoorgebouwen toe zijn aan ingrijpende renovaties, gaat het toch om een forse kapitaalvernietiging. Dit zou aanvaardbaar zijn omdat de grondprijs, in vergelijking met stadsvernieuwingsgebieden waar vaak ook tegen veel geld bedrijven worden uitgekocht, niet abnormaal hoog zou worden. Voor Duivesteijns plan houdt het echter wel in dat er een koppeling moet bestaan tussen De Monchyplein en Spui. Het is koppelverkoop. Dat is ook zichtbaar in de raadsmededelingen van 3 juni. Daarin worden projectontwikkelaars in één adem gevraagd met plannen voor de stadhuis-bibliotheekcombinatie te komen èn met plannen voor ca. 1000 woningen op het De Monchyplein. In dit licht is het zelfs de vraag of de opdracht aan Bofill wel iets te betekenen heeft. Wordt Bofill alleen maar gebruikt om de bevolking zand in de ogen te strooien? Geen Haagse architect zou zijn hand in het vuur durven steken dat Duivesteijn zoiets niet zou doen. Gaan we voorlopig uit van meer oprechte bedoelingen dan moeten we toch vaststellen dat de omstandigheden voor de plannenmakerij erg moeilijk zijn. Zo op het eerste oog is er financieel al niet uit te komen met al het weggegooide geld en hoge uitkoop- en sloopkosten. Dat Duivesteijn en de dienst stadsontwikkeling toch optimistisch zijn komt doordat men verwacht dat er wel extra fondsen te vinden zullen zijn. De Haagse CDA-fractie heeft al laten weten dat het wel iets meer mag kosten.
Vaagheid in uitgangspunten en beoordeling
Onzeker is intussen wat er precies allemaal in het nieuwe stadhuisbibliotheekcomplex moet komen. De GG en GD zou snel aan een andere huisvesting toe zijn, maar hoeft niet per se naar het centrum van de stad. Zo zijn er meer diensten die wel in de uitbreiding De Monchyplein een plekje zouden krijgen, maar misschien beter niet naar het Spui kunnen gaan. Consequentie is dat alles wat niet meegaat een verlaging van het budget zal veroorzaken omdat huisvesting elders gezocht en gefinancierd moet worden. Mogelijk komen er echter ook diensten of instellingen bij: men denkt aan het gemeentearchief en de muziekafdeling van het Gemeentemuseum. Het punt hierbij is eigenlijk niet wat er precies moet komen, maar dat degene die plannen maakt tijdig over harde gegevens beschikt. Het is nu nog tasten in het duister. In feite laat de gemeente Den Haag projectontwikkelaars en architecten doen wat ze zelf zou moeten doen: een haalbaarheidsonderzoek. Maar wat bovenal duister is is de manier waarop straks de verschillende plannen beoordeeld gaan worden. Speelt daarin de vernieuwende’ architectuur een rol van betekenis, of zijn de prijskaartjes maatgevend? Aan de projectontwikkelaars — er zijn er nu minstens zes bezig — is niet meer gevraagd dan een
schetsplan met begroting, in te leveren binnen vier maanden.
Duivesteijn c.s. hebben geen tijd om lang te wachten of grondig te overwegen. Het ontbreekt kennelijk aan mogelijkheden om één of twee prijsvragen onder architecten te organiseren; in het kader van deze stadhuis-centraal operatie zou dat heel passend zijn geweest. ’’Uitgangspunt”, aldus Duivesteijn, ”en dat is keihard, is dat het stadhuis binnen vier jaar gebouwd zal worden.” Vóór zijn termijn om is moet het er staan. Hij beseft maar al te goed dat Den Haag een traditie heeft in het terugdraaien van raadsbesluiten.