Tekst Janny Rodermond
Amstelveen en Almere. Twee betrekkelijk nieuwe steden in de invloedssfeer van Amsterdam . Beide hebben in hoofdzaak een woonfunctie en willen zich door de toevoeging van een specifiek centrum gebied transformeren tot een volwaardige stad. Het toekomstbeeld dat men voor ogen heeft is echter verschillend en er zijn belangrijke accentverschillen in de stedenbouwkundige strategie. Amstelveen gaat uit van een traditioneel beeld en hanteert een daarbij behorende werkwijze, waarin het vormgeven aan de openbare ruim te centraal staat. Het jongere, dynamische Almere zoekt bij de ontwikkeling van het centrum het experiment; het schept eerder potenties op basis van een geoptimaliseerde infrastructuur.
Almere is niet gegroeid, maar in twee decennia ontworpen en gebouwd. De stedenbouwkundige traditie is dynamisch van karakter: wat getekend wordt, wordt ook gerealiseerd. Die besluitvaardigheid is ook tekenend voor de wijze waarop aan het nieuwe stadscentrum gewerkt wordt. Na consultering van drie bureaus besloot men vorig jaar zomer om met OMA in zee te gaan. Blijkbaar spiegelt men zich eerder aan de dynamiek van de planontwikkeling in Euralille dan aan de metaforen, die gekoppeld zijn aan een traditioneel beeld van stedelijkheid.
In het stedebouwkundig concept, op basis waarvan OMA gekozen is, vormen de woorden ‘openbare ruimte’ letterlijk het slot van de plantoelichting. Het ontwerp omvat geen gebouwen, maar maakt haast letterlijk de weg vrij om nu en straks gebouwen te kunnen maken. Een belangrijk uitgangspunt is dat het bestaande verkeerssysteem van Almere, inclusief de vrije busbaan die het centrum doorkruist, wordt gerespecteerd om de bereikbaarheid te handhaven. Het programma is bijna identiek als in Amstelveen; het omvat een museum, een bibliotheek, een schouwburg, winkelcentra, kantoren en woningen.
OMA stelt voor om het beschikbare plangebied ten oosten van het stadhuis voorlopig onbebouwd te laten en te reserveren voor toekomstige centrumfuncties. Ook het grensgebied tussen centrum en water ‘de boulevard’, wordt gereserveerd voor een latere invulling. Vervolgens wordt het programma opgesplitst en sterk geconcentreerd. Ten noorden van het station komt een zakencentrum. Onder een hellend vlak dat de aanwezige vrije busbaan overbrugt, bevindt zich een tweelagige parkeergarage. Het gebogen vlak raakt aan beide uiteinden het maaiveld. Voorgesteld wordt dat dit vlak tegelijkertijd een voortzetting is van het centrum aan de andere kant van het station en een verzorgende functie heeft ten aanzien van de geplande kantoren.
Ook het winkelcentrum vormt in stedenbouwkundig opzicht een geïntegreerd complex geheel dat qua oppervlakte gebonden is aan een tweede hellend vlak. Dit overbrugt de aanwezige infrastructuur, vormt het dak van de parkeergarage en het grondvlak voor de rest van het programma. Het vlak werkt als een membraan, dat de uitwisseling tussen de centrumfuncties en de aanvoerorganen verzorgt. In de overbrugging van vlak en maaiveld zijn onder andere werkplaatsen en horecavoorzieningen opgenomen, die gekoppeld kunnen worden aan functies op het dek. Het hellende vlak zal in sterke mate de ruimtelijkheid van het erop gelegen winkelcentrum bepalen. Belangrijk is de diagonale route die de looplijnen in centrumgebied zo kort mogelijk houdt. In het dak van het winkelcentrum bevinden zich woningen, die van bovenaf ontsloten worden. Vides, stijgpunten en interne verbindingen leggen relaties tussen de verschillende lagen.
Het conceptplan schept de voorwaarden om een centrum te kunnen realiseren. Concentratie van de functies vergroot de bereikbaarheid van het hele centrum evenals de beloopbaarheid van het winkelcircuit. Tegelijk is concentratie het stedenbouwkundige instrument om een herkenbaar stadsbeeld te laten ontstaan. Het silhouet van Almere zal aan de verre horizon oprijzen, zonder dat de contouren van de afzonderlijke bebouwing vastgelegd zijn. ‘Stede’ bouw, in de aloude zin van het creëren van plekken, krijgt een nieuwe inhoud. Niet de te bebouwen grond wordt gemarkeerd met rooilijnen, maar er wordt een artificieel vlak gecreëerd, binnen de grenzen waarvan de architectonische invulling in principe vrij spel heeft: “De stedenbouwkundige uitgangspunten van ons ontwerp, de vertaling van het functionele programma in een vorm met zeggingskracht, komt in de latere uitwerking te staan tegenover de architectuur van de verschillende gebouwen, die door de marktpartijen en hun architecten zullen worden ontwikkeld en ontworpen.” Het stedenbouwkundig ontwerp richt zich in essentie op het reguleren van de infrastructuur en het veilig stellen van de relaties tussen de oude en de nieuwe stad. De kwaliteit van de openbare ruimte moet ontleend worden aan de opeenhoping van centrumfuncties en wordt in het stedenbouwkundig plan niet ondersteund door gevelesthetiek.
Het centrum van Almere zal zowel van veraf als van dichtbij herkenbaar zijn; het heeft de potentie in zich een eigen identiteit te vormen, die zich onderscheidt van de context maar ook van andere stadscentra. Juist om deze identiteit te verkrijgen doet het geen beroep op historische referenties.
Dit bericht werd oorspronkelijk gepubliceerd op 11 jul 1995