Groothandelsmarkt in Den Haag door Mecanoo

Door Arnold Reijndorp - Eind vorig jaar besloot de Haagse gemeenteraad de opdracht voor het ontwerp van een woningbouwplan voor het Groothandelsmarkt- terrein te verlenen aan de architectengroep Mecanoo uit Delft. Hiermee werd de tweede stap gezet van een initiatief dat twee jaar geleden veelbelovend begon, maar allengs terechtkwam in de onverkwikkelijke strijd tussen twee Haagse wethouders en de verschillende diensten die tot hun portefeuilles behoorden. Van de beoogde discussie over 'buurtcultuur door zelfbeheer' kwam op deze manier weinig terecht. Wat het voorbeeld moest worden van de enkele jaren geleden door Duyvestein ingezette campagne 'stadsvernieuwing als culturele activiteit' is nu een project geworden, waar 'de markt' een belangrijk aandeel in zal hebben. Van 'buurtcultuur' tot 'marktlocatie' — een kritische reconstructie van de geschiedenis door Arnold Reijndorp, die als lid van de werkgroep 5 X 5 bij het project betrokken was, en een eerste beschouwing van het inmiddels gepresenteerde uitgewerkte ontwerp van Mecanoo.

In 1986 werd het Groothandelsmarktterrein door de gemeenteraad van Den Haag aangewezen tot woningbouwlocatie. Als vervolg op de campagne 'Stadsvernieuwing als culturele activiteit’ werd in februari 1988 voor de planvorming voor dit terrein een thema geformuleerd, ’buurtcultuur door keuze en zelfbeheer als middel’1. Tegenover de situatie in de stadsvernieuwingswijken, die gekenmerkt zou worden door desintegratie, het ontbreken van sociale samenhang en het niet dragen van medeverantwoordelijkheid voor wat er op en met de straat gebeurt, moest op het Groothandelsmarktterrein een wijk ontstaan, waarin men gedurende langere tijd blijft wonen en waar sprake is van een grote betrokkenheid bij de woning en de woonomgeving. De nota waarin deze uitgangspunten werden geformuleerd diende als programma van eisen voor een meervoudige opdracht. Drie architectenbureaus werden uitgenodigd om een stedenbouwkundige en architectonische visie te geven op het thema: Lucien Kroll, Mecanoo en Patijn i.s.m. de Dienst Stadsontwikkeling.

Ligging Groothandelsmarktterrein in de stad.

In januari 1989 werden de drie plannen gepresenteerd. Een commissie bestaande uit Iteke Weeda, Helga Fassbinder, Frans Boekhorst, Fons Elders, Kees Rijnboutt en André Thomsen was door de gemeente Den Haag gevraagd om een advies uit te brengen. Het was de commissie naar eigen zeggen niet helemaal duidelijk waarop dat advies betrekking moest hebben.! In de nota ’Groothandelsmarktterrein — buurtcultuur door keuze, zelfbeheer als middel’ werd gesteld dat de studie-opdracht niet gezien moest worden als een competitie waaruit zonder meer één bureau als winnaar naar voren zou komen. Het werd mogelijk geacht dat de waardevolle elementen uit de verschillende voorstellen gecombineerd zouden worden in één plan, en vervolgens uitgewerkt door één van de deelnemers, door de deelnemers gezamenlijk of door een geheel andere bureau.

In haar rapport zegt de commissie in eerste instantie dat haar gevraagd is, de studieresultaten van de drie bureaus te beoordelen op hun bruikbaarheid voor de verdere planontwikkeling. Direct daarna echter wordt gesteld, dat het advies de vraag betreft, welk van de drie architectenbureaus in aanmerking zou moeten komen voor de opdracht tot bebouwing van de Groothandelsmarkt. De commissie heeft kennelijk besloten allebei te doen en kiest na een beoordeling van de bijdrage van de verschillende plannen aan het thema toch voor één plan en dus voor een bureau. En daarmee zag de commissie zich voor een ingewikkeld dilemma gesteld, want wat was hier het beste plan? Als het gaat om het plan, dat het beste het proces van zelfbeheer gestalte kan geven, kiest de commissie unaniem voor het plan Kroll. Maar dat plan levert niet zomaar het beste product op. Als het daarom gaat, tenderen twee a drie leden van de commissie naar het plan Patijn-SO/GZ.

Het eerste ontwerp van Mecanoo in het kader van de meervoudige opdracht: individualiteit én collectiviteit. Dit plan bood de beste aanknopingspunten voor de marktsector.

Opmerkelijk is de ideologische typering die de commissie van de drie plannen geeft. Het plan Kroll noemt ze ’libertair-sociaal’, het plan van Mecanoo ’collectivistisch’ en het plan Patijn-SO/GZ ’liberaal- burgerlijk’. Die typering hangt nauw samen met een vraag die de commissie zichzelf gesteld heeft, namelijk wie de ideale opdrachtgevers zouden zijn voor de respectieve plannen. Naar haar mening geniet het plan Kroll de voorkeur van individuele bewoners, en daarmee bedoelt ze eigenaar-bewoners, omdat die daarin hun individuele wensen meer of minder kunnen laten gelden. Het plan Mecanoo zou de voorkeur van de corporaties krijgen, omdat het helder en betaalbaar is, terwijl het plan Patijn-SO/GZ zou kunnen rekenen op de voorkeur van beleggers, met name als ze het park zouden mogen privatiseren.

Met de door de architecten gepresenteerde visies en de beoordeling van de commissie lag er voldoende stof voor discussie zou je zeggen. Daar komt het echter niet van. Na een discussieavond die verzandde in vragen over de verplaatsing van de laatste aardappelhandelaren, verdwenen de plannen in het ambtelijke circuit. Het plan Kroll, door de commissie uitgekozen als het plan dat het beste gestalte gaf aan het thema, verdween al heel snel in de la en de andere twee werden onderworpen aan de normale plantoetsingsprocedures van de dienst Volkhuisvesting, SO/GZ en de welstandscommissie. Daarin speelde het thema geen enkele rol meer, het aantal te realiseren parkeerplaatsen des te meer. Nog onduidelijker werd de situatie toen de gemeenteraadscommissie voor ruimtelijk ordening en stadsvernieuwing, alvorens een keuze te maken, op excursie toog naar gerealiseerde projecten van Patijn en Mecanoo. Hiermee werd een geheel nieuw argument in de strijd geworpen. Niet de kwaliteit van de gepresenteerde visie, maar de kwaliteit van de gerealiseerde projecten zou de keuze gaan bepalen.

De markt maakt haar entree

Inmiddels traden Duyvesteyn en Van Otterloo af als wethouders van Stadsvernieuwing en Volkshuisvesting. Aan de nieuwe wethouder Noordanus de schone taak het project tot een afronding te brengen. Hij ziet zich geconfronteerd met een eis van de kant van het Rijk die tot dan toe in het proces geen enkele rol heeft gespeeld, dan wel niet serieus genomen is. Om een extra bijdrage te verkrijgen dient 50% van de woningen gerealiseerd te worden in de licht of niet gesubsidieerde sector.

In het najaar van 1989 wordt er een zogenaamd ’makelaarsforum’ georganiseerd over de mogelijkheden om op deze locatie woningen te bouwen in de marktsector. Drie bekende Haagse makelaarskantoren zijn daarvoor uitgenodigd. Hun conclusie is, dat het Groothandelsmarktterrein een locatie is met een ’laag marktpotentiëel’. Dat wordt met name bepaald door het prijsniveau en de waardering van de aangrenzende wijken. Indien men er in zou slagen om op de Groothandelsmarkt een aantrekkelijk woonmilieu te realiseren, dan zouden prijzen ongeveer ƒ50.000,— hoger liggen dan van vergelijkbare woningtypen in de omliggende wijken. Concreet komt dat neer op maximaal twee ton voor eengezinswoning, ƒ130.000,— á ƒ140.000,—voor gestapelde bouw en hoogstens ƒ110.000,—voor een flat.

Het eerste ontwerp van Mecanoo in het kader van de meervoudige opdracht: individualiteit én collectiviteit. Dit plan bood de beste aanknopingspunten voor de marktsector.

Over het plan van Mecanoo is het ’makelaarsforum’ duidelijk: de eengezinswoningen maken een kans op de markt, mits de beukbreedte wordt vergroot; een gedeelte van het ’schip’ aan de Laakkade zou het misschien in de premiehuur ook nog wel doen, maar daarmee is voor de markt de kous af. Ten aanzien van het plan Patijn-SO/GZ is de beoordeling opmerkelijker. Het wordt als een kwalitatief hoogstaand plan gewaardeerd. Gesteld wordt dat er puur vanuit de marktsector geredeneerd, gesproken kan worden van een mooi plan met op deze lokatie beperkte mogelijkheden! Met andere worden, ’puur vanuit de marktsector geredeneerd’ geldt, dat hoe mooier het plan is, hoe slechter het op deze locatie met een laag marktpotentieel past.

Tenslotte is dan het woord aan de Gemeenteraad. Op voorstel van B & W kiest de Raad voor het plan van Mecanoo. De argumentatie is ook hier opmerkelijk. Zowel PvdA als CDA kiezen voor dit plan, vanwege het grote aantal eengezinswoningen, waarmee ’’ingespeeld wordt op een geweldige behoefte bij Haagse woningzoekenden, die nu veelal te vaak naar buiten de stad moeten verhuizen”. Om het ook de lagere inkomens mogelijk te maken een dergelijke ’eigen woning met een stukje grond’ te bemachtigen wordt een motie van de PvdA aangenomen dat de 50% marktsector voor de helft zal worden gerealiseerd in de hoogbouw en voor de helft in de eengezinswoningen.

Buurtcultuur of stadswijk

Tot zover de kroniek van een planontwikkelingsproces. Het is verleidelijk om op dit proces nog wat verder in te gaan. Dat zou mooie voorbeelden opleveren van wat mijn collega Johannes van der Weiden ’doormodderen en beentjelichten’ heeft genoemd. Ik wil hier echter slechts met spijt constateren, dat de beoogde discussie over ’buurtcultuur’ en ’zelfbeheer’ als voorbeeld van 'stadsvernieuwing als culturele activiteit’ niet gevoerd is. Met de drie studie-plannen en het commissierapport was daarvoor een behoorlijke basis gelegd. De discussie behoefde slechts te worden gestructureerd. Wat we daarentegen hebben gezien is een enorme verschraling van de argumenten. Voor zover er een discussie is gevoerd, ging die over financieringscategorieën en over eengezinswoningen.

Waarom is de discussie over de mogelijkheid of onmogelijkheid van een buurtcultuur niet gevoerd? De meest voor de hand liggende verklaring is, dat het plan dat het meest uitgesproken gestalte gaf aan het idee van de buurtcultuur, een beeld opleverde dat onmiddelijk door de wethouder verworpen werd, terwijl in de andere studies het idee van een buurtcultuur —althans de mogelijkheid van een stedenbouwkundige of architectonische vormgeving als uitdrukking daarvan— uitdrukkelijk werd gekritiseerd. Zowel Patijn c.s. als Mecanoo benadrukken, dat de ’buurt’ tegenwoordig een veelkleurige verzameling is van mensen met uiteenlopende achtergronden, leefgewoonten en wijzen van wonen. Patijn: ”Een nieuwe woonbuurt moet die verschillen in achtergrond, leefgewoonte en wijze van wonen onbelemmerd op kunnen nemen, zonder de bevolking bij voorbaat in categorieën in te delen... Hierin volgen wij één van de sterkste eigenschappen van de 19e eeuwse buurt: haar relatief grote vermogen om een gevarieerde bevolkingssamenstelling te bevatten zonder dat dit aan woonblokken, woningtypes of vormgevingspricipes afleesbaar is. In die zin stellen stedenbouw en architectuur zich hiet autonoom op.”3

Het eerste ontwerp van Mecanoo in het kader van de meervoudige opdracht: individualiteit én collectiviteit. Dit plan bood de beste aanknopingspunten voor de marktsector.

Mecanoo:”Het is (...) belangrijk het begrip ’buurt' in de 21e eeuwse stad een nieuwe betekenis te geven. Om te beginnen moet de heterogeniteit van de bevolking als een positief uitgangspunt worden genomen...In de buurt van de 21e eeuw zal zowel de collectiviteit (woongebouwen en voorzieningen) als de individualiteit (woonhuis) tot uitdrukking moeten komen. De inrichting van de woonomgeving moet deze twee polen ondersteunen. Diversiteit, differentiatie en betrokkenheid zijn zo de sleutelwoorden voor een visie op de buurt in de 21e eeuw.
’’Wat de mogelijkheden van een buurtcultuur betreft, zeggen Patijn c.s. dat daarop vooral zicht ontstaat als mensen langer in een wijk blijven, omdat ze er met plezier wonen. Beheer is daarbij een belangrijke factor, maar vraagt in eerste instantie om een professionele beheersorganisatie. Zelfbeheer kan deze niet vervangen, hoogstens aanvullen.

Het plan Kroll werd verworpen, omdat het liet zien tot welk beeld een consequente architectonische vertaling van het idee van een buurtcultuur door zelfbeheer kan leiden. Dat beeld doet denken aan het adagium van Piet Blom in de jaren zeventig - ’de steden zullen dorpsgewijs bewoont worden'. Het is een anti-stedelijke stedenbouw die niet past in de huidige herwaardering van steden en stedelijkheid. De duidelijk stellingname van de andere twee architectencombinaties heeft de organiserende instanties waarschijnlijk in verwarring gebracht, terwijl ze alleen maar boden waarom uiteindelijk was gevraagd: een nieuwe visie op het wonen in de stad. Want daar gaat het eigenlijk om. Achteraf kun je vaststellen dat er bij de opdrachtgever een duidelijk beeld ontbrak van wat hij nou eigenlijk wilde met deze meervoudige studie-opdracht. Dat is helaas eerder regel dan uitzondering bij het uitschrijven van prijsvragen en verlenen van meervoudige opdrachten. De verwarring die ontstond na de presentatie van de plannen heeft echter ook alles te maken met het thema, ’buurtcultuur door zelfbeheer’.

’Buurtcultuur’ als ’culturele activiteit’?

Het idee ’buurtcultuur door zelfbeheer’ komt voort uit de campagne ’stadsvernieuwing als culturele activiteit’. De achterliggende gedachte van deze campagne was, dat stadsvernieuwing meer zou moeten zijn dan de vernieuwing van woningen en woonomgeving in bepaalde wijken. Het begrip culturele activiteit refereert aan de beginperiode van de volkshuisvesting in Nederland, met name aan de activiteiten van sociaal-democratische gemeentebestuurders, ambtenaren en woningbouwverenigingen. De woningbouwpolitiek werd door hen gezien als een belangrijk instrument in de emancipatie en de inburgering van de arbeidersklasse. Daarbij ging het dus niet alleen om de verbetering van de woonomstandigheden, maar vooral om ’culturele verheffing’ door de vormgeving van een nieuwe levenswijze. Huidige sociaal-democratische stadsbestuurders kijken soms met weemoed of afgunst naar de gebouwde voorbeelden van die culturele activiteit: Betondorp in Amsterdam, Kiefhoek in Rotterdam of in Den Haag de Papaverhof.

Het eerste ontwerp van Mecanoo in het kader van de meervoudige opdracht: individualiteit én collectiviteit. Dit plan bood de beste aanknopingspunten voor de marktsector.

Het begrip ’buurtcultuur’ lijkt op het eerste gezicht een concrete invulling te zijn van stadsvernieuwing opgevat als culturele activiteit. Als men er echter even over nadenkt, constateert men een verschuiving in de betekenis van het begrip ’cultuur'. Bij buurtcultuur staat de vraag centraal hoe en onder welke voorwaarden met name de sociale samenhang in een buurt versterkt kan worden. Daarbij wordt gerefereerd aan de cultuur van de ’volksbuurt’, die door de sociaaldemocratische volkshuisvesters juist werd gezien als een belemmering voor sociale mobiliteit. Deze ongemerkte verschuiving in de betekenis van het gehanteerde begrip ’cultuur’ vindt haar oorzaak in een beoordeling van een aantal verschijnselen dat zich momenteel in de grote steden voordoet: ”In zekere zin wordt soms door de stadsvernieuwing pas echt duidelijk wat er in de stad aan het veranderen is. Processen van verval en verpaupering en de daarmee gepaard gaande gevoelens van onvrede komen nu pas echt voor het voetlicht en niet zelden in een stroomversnelling. Bestaande sociale structuren die al uit elkaar aan het vallen waren, worden in een versneld tempo afgebroken.” 4

Het uiteenvallen van de sociale structuren wordt als belangrijkste oorzaak gezien van een aantal ongewenste sociale verschijnselen zoals onveiligheid, sociaal-isolement, etnische spanningen, vandalisme en bendevorming; een aantal verschijnselen kortom, dat in de richting wijst van de getto-vorming zoals we die kennen uit de Britse en Amerikaanse steden. Daartegen wil buurtcultuur’ een remedie zijn. De vraag is dan, wat deze ’culturele’ invalshoek toevoegt aan de veelheid van ’sociale’ opbouwpogingen die het afgelopen decennium te zien heeft gegeven: opbouwwerk, probleem-cumulatiegebiedenbeleid, onderwijsvoorrangsbeleid, sociale veiligheid, buurtbeheer, randgroepjongerenwerk enz. Die toegevoegde waarde lijkt te bestaan uit de poging om de sociale structuur van de buurt van het begin af aan zo te construeren, dat deze een bepaalde samenhang vertoont die het ontstaan van bovengenoemde negatieve sociale verschijnselen voorkomt of minstens tegengaat. Preventief opbouwwerk, zou je het kunnen noemen. De methode bestaat uit twee elkaar aanvullende maatregelen; ten eerste selectie van mensen met een overeenkomstige leefstijl en motivatie; ten tweede het bevorderen van de betrokkenheid bij de eigen woning en omgeving door een vorm van zelfbeheer.

Het Nieuwe Land

Waarom werd juist de locatie Groothandelsmarkt gekozen voor de ontwikkeling van het experiment ’buurtcultuur door zelfbeheer’? Dat is niet zo voor de hand liggend als men misschien denkt; een volstrekt willekeurige keuze is het ook niet. Dat wordt duidelijk uit de opdracht die aan de drie architectenbureaus werd verstrekt. De keuze om juist hier te beginnen, werd ingegeven door ”(....) de ligging en de mogelijkheid die het GHM-terrein biedt, namelijk de mogelijkheid om met een schone lei te beginnen. Er is geen bestaande woonbebouwing, geen vastgelegde infra-structuur, er zijn geen huidige bewoners. Met andere woorden, er zijn geen lasten en obstakels uit het verleden die alleen al het op gang komen van het proces zouden bemoeilijken: alles is in beginsel nog open.” 5

Het ontwerp van Patijn/SOGZ sloot niet aan bij de ideologie van de opdrachtgever maar werd wel beschouwd als het beste product.

De locatie Groothandelsmarkt werd kortom voorgesteld als nieuw land, als een maagdelijk stuk grond dat er op wacht ingenomen te worden door een eerste generatie bewoners. Het is bizar dat een dergelijke ruimte gevonden zou kunnen worden, midden in Den Haag. En zo is het ook niet. De boven aangehaalde beschrijving van het Groothandelsmarktterrein is eerder ingegeven door het verlangen naar een schone lei, dan door de werkelijkheid van deze grootstedelijke locatie. Dat er op het terrein zelf geen bewoners worden aangetroffen, wil nog niet zeggen dat het geen deel uitmaakt van een stadsdeel waar in een aantal wijken sprake is van een stadsvernieuwingsoperatie die een zware herhuisvestingsdruk veroorzaakt. En zou een Groothandelsmarkt zonder geschiedenis zijn? Den Haag is Parijs niet en de Groothandelsmarkt niet te vergelijken met de ’hallen’, maar zou de plek toch niet iets meer betekenis hebben voor Den Haag en vooral voor de omliggende wijken, dan een simpel overloopgebied? Kwamen de venters uit de Schilderswijk niet hier hun handel voor één dag inslaan? Kortom, vervult de Groothandelsmarkt niet een bepaalde rol in het 'collectieve geheugen’ van de stad of van bepaalde wijken? Vragen die wat mij betreft met nee beantwoord mogen worden, maar niet zonder dat ze eerst gesteld zijn en zorgvuldig onderzocht. In plaats van een ’buurtcultuur’ en een ’wijk met een eigen identiteit’ uit het niets te scheppen, zou er dan tenminste gekeken zijn naar wat er aan ’cultuur’ en ’identiteit’ op deze locatie in relatie tot de omliggende wijken aanwezig is. Ook de beoordelingscommissie verwijst naar de historische context van de locatie in relatie tot de omliggende wijken aanwezig is. Ook de beoordelingscommissie verwijst naar de historische context van de voor langere tijd willen binden aan deze plek, dan lijkt het verstandig de locatie zelf zijn geschiedenis niet volledig te ontnemen. Of we ons iets kunnen herinneren, is sterk afhankelijk van zichtbare tekens.” 6

De locatie werd behandeld als een tabula rasa, waarbij zonder meer de betekenis van de geschiedenis werd ontkend. Foto SO/GZ

Het Groothandelsmarktterrein is geen polder in het Ijsselmeer of een eiland voor de kust. Het is een deel van een grote stad. Het ligt op een knooppunt tussen de negentiende eeuwse uitbreiding en de voor- en na-oorlogse wijken. Het biedt mogelijkheden voor barrières en voor verbindingen, voor het toevoegen van woningen, voorzieningen en open ruimte, die voor een heel stadsdeel van belang zijn. Maar in alle gevallen gaat het daarbij (in de woorden van Rein Geurtsen) om de ’transformatie van het stadslandschap’ en niet om de kolonisering van een leeg en geïsoleerd gebied.

Uitverkorenen

Het beeld van de kolonisatie van de nieuwe polders dringt zich niet alleen op vanwege de kenschetsing van het gebied. Ook de wijze waarop de opbouw van de toekomstige buurtsamenleving werd gedacht, doet sterk denken aan de manier waarop de bevolking van de Noordoostpolder is geselecteerd.7 Die secure selectie van de nieuwe bewoners werd wetenschappelijk ondersteund door een eerste generatie Nederlandse sociologen, zoals Ter Veen die een studie had gemaakt van de gevolgen van de ’natuurlijke selectie-methode’ die na de drooglegging van de Haarlemmermeer in 1852 was gevolgd. De inpoldering van de Wieringermeer en later in veel sterkere mate van de Noordoostpolder werden aangegrepen, om een experiment met een stabiele en levenskrachtige bevolkingsopbouw op te zetten; een eerste poging tot sociale planning.' Ik refereer hier aan deze aan deze bevolkingspolitieke experimenten, omdat ze de meest uitgesproken voorbeelden zijn van een idee van samenlevingsopbouw dat uitgaat van selectie. Het ’opbouwwerk’, zoals zich dat de afgelopen decennia ten volste heeft ontplooid in inspraak, participatie en actiegroepen van bewoners, is daarentegen op een ander uitgangspunt gebaseerd.

De noodzaak tot 'samenlevingsopbouw’ werd juist gevonden in het gebrek aan sociale samenhang, dat het gevolg was van snelle veranderingen in de stedelijke samenleving, bijvoorbeeld door de enorme toestroom van nieuwe stadsbewoners. Die veranderingen werden echter als een gegeven beschouwd. Het nieuwe van de ’buurtcultuur’- aanpak lijkt nu een teruggrijpen naar de oudere vorm van sociale planning door middel van selectie. Het criterium voor die selectie is een bepaalde gemeenschappelijke leefstijl en een positieve houding ten opzichte van zelfbeheer. Vooral het eerste vind ik problematisch. Wordt het wonen in de stad niet juist gekenmerkt door het samenwonen van mensen met een verschillende levenswijze? En hoe selecteer je daar op? Overeenkomsten in leeftijd, etniciteit of huishoudenssamenstelling betekenen nog geen overeenkomsten in leefstijl.

De wijkgedachte

In de slotoproep van de werkgroep 5x5 wordt onder andere gemaand: ’Ken uw klassieken!’. Daarmee wordt gedoeld op die woningbouwprojecten die ook nu nog als voorbeelden kunnen dienen. Met het oog op de sociale aspecten, die bij ieder volkshuisvestingsproject een grote rol spelen, kan het geen kwaad deze oproep ook van toepassing te verklaren op een aantal klassieke teksten uit de stadssociologische literatuur. Natuurlijk moet iedereen die zich met de stad bezig houdt minstens Louis Wirth’ 'Urbanism as a way of live’ gelezen hebben, maar ook de Nederlandse stadssociologie heeft een enkele klassieke tekst opgeleverd. Eentje die een verhelderend licht werpt op het thema buurtcultuur, is ’Wijk en stad; reële integratiekaders?’ van de in 1955 nog jonge ’soc.drs.’ J.A.A. van Doom. Deze stelde dat de discussie over de maatschappelijke aspecten van de moderne stadswijk steeds opnieuw uitmondt in een discussie over de wijkgedachte in plaats van over de wijkrealiteit.9

De discussie over ’buurtcultuur’ leidt mijns inziens eveneens aan het euvel, dat men voorbijgaat aan een discussie over de realiteit van het wonen in een stadsvernieuwingswijk. De schets die van die realiteit wordt gegeven is vaak even karikaturaal, als het beeld dat in de jaren vijftig van het leven in de stad werd geschetst. Toen was er sprake van ’atomisering’, van het ’gemis aan ware gemeenschap’10, van een 'massale stijlloze woningbouw, die nomaden kweekt’, een ontbreken van volkscultuur’. Nu wordt er in het ergste geval gesproken over ’getto’s’ en op zijn minst over het in snel tempo afbreken van bestaande sociale structuren en over sociaal isolement.

Van Doorn wijst erop, dat veel ’micro-sociologie’ van de wijk, "nogal eens pleegt te leiden onder de boven aangehaalde vrees voor stedelijke atomisering’. Hij kiest een ander vertrekpunt: de bevolking van de nieuwe stadswijk is zozeer een grote-stadsbevolking, dat de analyse van haar problemen moet aanvangen met een studie van het leven in die grote stad. En dat leven wordt gekenmerkt door een massale opeenhoping van individuen, een ingewikkeld netwerk van functionele relaties, een sterke mate van rolsegmentatie en een hoog levenstempo. Als deze kenmerken ook opgaan voor het leven in de nieuwe stadswijk, zegt Van Doorn, dan betekent dat niet alleen dat de realisatie van de wijkgedachte tot de onmogelijkheden behoort, maar dat de problematiek van de nieuwe stadswijk om een geheel nieuwe benadering vraagt. "Met ’organisatie’ van ’de’ wijk komt men er in ieder geval niet. Reeds de sociale heterogeniteit der nieuwe wijken - en van talloze oudere - maakt een eventuele min of meer totale organisatie van het wijkleven bij voorbaat illusoir. De sociale ’velden’ waarin de diverse samenstellende groepen zich bewegen, dekken elkaar niet.”11 De veronderstelling in de nota ’Groothandelsmarktterrein; buurtcultuur als keuze en zelfbeheer als middel’, dat in de jaren vijftig de stad werd gevormd door een verzameling buurten met een eigen karakter en identiteit, werd toentertijd dus al weersproken. Die identiteit werd in ieder geval niet bepaald door een homogene bevolking.

De wijkrealiteit

Het is opvallend, dat zowel in de toelichting bij het plan van Mecanoo als bij dat van Patijn-SO/GZ afstand genomen wordt van het oude buurtidee en een poging gewaagd wordt een karakteristiek te geven van de stadswijk van de 21e eeuw. Misschien zijn goede architecten dus ook wel goede sociologen. In de toelichtingen wordt ook gesproken van diversiteit en sociale heterogeniteit als kenmerken van een situatie die als positieve uitgangspunten worden genomen. Deze beoordeling van het wonen in een stadsvernieuwingswijk wordt door onderzoek naar de wijkrealiteit bevestigd. 12 Deze wijken worden bewoond door zeer verschillende groepen: geboren en getogen wijkbewoners, jonge nieuwe stedelingen, immigranten. Voor elk van deze groepen, heeft de’ wijk een andere betekenis. Voor de een is die betekenis inderdaad verbonden met een bepaalde, maar grotendeels verdwenen buurtcultuur’, voor de ander is de wijk enkel een uitvalsbasis in de stad, voor een derde een belangrijke voorwaarde om ’rond te komen’. Geen van deze groepen is in staat haar stempel op het leven in de wijk te drukken. ’De’ wijk is een wijk van minderheden geworden. De verschillende levenswijzen van deze groepen leveren een verschillende binding met de wijk op. Het is daarom heel moeilijk om van ’sociale samenhang' te spreken. Er is eerder sprake van ’gescheiden werelden'. Dat wil echter niet zeggen dat elke sociale structuur ontbreekt. Vooral in die vernieuwde delen, waar mensen al enkele jaren met elkaar op de trap of in de straat wonen ontstaat een situatie die wij hebben aangeduid als ’afstandelijke gewenning’. De heterogeniteit van de bevolking wordt soms hogelijk gewaardeerd, maar er wordt nadrukkelijk afstand bewaard, anonimiteit wordt op hoge prijs gesteld. Dat wil nog niet zeggen dat men niet weet met wie men samenwoont en dat elke sociale controle ontbreekt. Een situatie kortom, zoals Van Doorn die schetste van het leven in de stad en die men ook tegenkomt in Jane Jacobs’ ’klassieker’ The death and life of great American cities’, op het punt waar ze haar eigen straat in Boston beschrijft.

De heterogeniteit van de bevolking en de wens om afstand te bewaren stellen eisen aan het architectonische en stedenbouwkundige ontwerp, met name waar het gaat om de openbare ruimte, de ontsluiting, de flexibiliteit en de (over-)ruimte in de woning, de privé-buitenruimte.

Verkavelingsfragment van het plan Mecanoo. Links de ’stadswoningen’, rechts 'het schip’.

De oude volksbuurten van weleer (als ze al bestonden) zijn echte stadswijken geworden. Daarvoor een adequate stedenbouwkundige en architectonische vorm te vinden, was de opgave die twee van de drie bij de meervoudige opdracht betrokken architectencombinaties zich hebben gesteld. Dat hield een vrij radicale afwijzing in van het begrip buurtcultuur. Die uitdaging werd echter door de opdrachtgever niet opgepakt. Desondanks is, op basis van uiterst merkwaardige overwegingen met betrekking tot eengezinswoningen, aan een van deze twee combinaties een opdracht verstrekt voor een herzien stedenbouwkundig plan. Dat plan is onlangs gepresenteerd. De vraag is nu, of dat die nieuwe stedelijke stadswijk oplevert waar we al een tijdje naar uitzien.

Uitgewerkt plan Mecanoo

In hun toelichting bij het herziene plan merken de architecten van Mecanoo op, dat het thema bij het werken aan het plan enigszins op de achtergrond is geraakt, maar dat het voor het concept van het plan, zowel voor de hoogbouw als de laagbouw, richtinggevend is geweest. Dat lijkt me een handreiking aan de opdrachtgever. Bij verder lezen in de toelichting en bestudering van de tekeningen, blijkt de idee van een buurtcultuur vooral terug te komen in de hiërarchie van de openbare ruimtes in het plan. De relatieve afgeslotenheid van het terrein blijft, zoals ook in het eerste plan, voor een belangrijk deel gehandhaafd. De bestaande morfologie van de omliggende wijken wordt in het gebied niet doorgezet. Daardoor blijft het een apart, enigszins verscholen wijkje, waar je niet zomaar doorheen loopt als je er niets te zoeken hebt. Het handhaven van de portiersloge als kiosk versterkt dat effect nog. Er ontstaat zo een situatie die men bijvoorbeeld in Parijs in het zestiende arrondissement aantreft, waar aan het begin van deze eeuw de binnen de bouwblokken gelegen parken van voormalige villa’s werden verkaveld en bebouwd. Deze terreinen hebben een geheel eigen stratenpatroon en een semi-openbaar karakter.

Binnen deze relatieve afgeslotenheid heeft Mecanoo nog een aantal stapjes in een reeks van openbaar (de stad) naar privé (het slaapvertrek) vormgegeven. Tenminste bij de laagbouw (de ’zee’), want bij de hoogbouw (het ’schip’ en het ’baken’) is dat veel minder duidelijk het geval; is er in ieder geval geen poging gedaan van hallen of galerijen gemeenschappelijke voorzieningen te maken. Dat was in het eerdere plan wel het geval. Daarin was het ’schip’ een ’Unité d’habitation’- achtig gebouw. De hoogbouw is nu gecompartimenteerd en de trefwoorden zijn ’privacy’, ’comfort’ en de ’luxe om onbezorgd de deur achter je dicht te kunnen gooien en weg te kunnen gaan’. Het schip’ zou kortom in elke stedelijke of landschappelijke ’zee’ kunnen varen - of liever: in elke haven kunnen liggen. Je kunt er immers altijd af. Het is een uitvalsbasis naar de stad. Het ’schip’ doet ook denken aan de lange gebouwen die door Bakema werden ontworpen als elementen voor Berlijn of voor de herstructurering van de Tilburgse binnenstad. In het laatste geval vormden deze gebouwen een nogal letterlijke uitdrukking van de introductie van een nieuwe levenswijze in de oude volkswijk.

Appartementen van het ’kern’-type in de middelhoogbouw van het het schip’, twee 3-kamer galerijwoningen en een 3-kamer bovenwoning.

Bij de laagbouw zijn een aantal drempels’ opgeworpen, waardoor de overgang van openbaar naar privé, zowel buiten als binnen de woning, geleidelijk verloopt. Vanaf de weg die het gehele gebied ontsluit —met een onterechte verwijzing naar stedelijkheid ’boulevard’ gedoopt— moet men een hekje openen om het woonpad te betreden waaraan de woningen zijn gelegen. Dat hekje maakt het woonpad tot het collectieve gebied van de bewoners. Mecanoo suggereert hier een vorm van zelfbeheer door de bewoners, terwijl men ook de gemeenschappelijke barbecue-partijen al voorziet die menigmaal het leven aan het woonerf in de buitenwijken opvrolijken. De woningen -Mecanoo noemt ze nadrukkelijk grondgebonden stadswoningen, geen eengezinswoningen— worden direct vanaf het woonpad ontsloten. De tuin ligt aan de achterzijde van de woning. Dat maakt de situatie enigszins ambivalent: het woonpad is tegelijk ook achterpad voor de tegenoverliggende woningen. Als het woonpad het gemeenschappelijk gebied is van slechts enkele woningen, waarom de tuin dan niet aan de voorkant gelegd? Een reden die ik zelf daarvoor zou kunnen bedenken is, dat ook binnen de woning sprake is van een (letterlijk) getrapte overgang van openbaar naar privé. De woonkamer ligt op de eerste verdieping, de ’bel-etage’. De kamers op de begane grond kunnen dienen als praktijkruimte, werkkamer of als woonruimte voor een inwonende. Mecanoo zelf vergelijkt deze oplossing met het Hollandse herenhuis uit vroeger eeuwen, mij doet deze situatie meer denken aan het Engelse stadshuis uit de eerste helft van de negentiende eeuw, zoals we dat aaneengerijd zien staan in de verschillende ’terraces’ en ’crescents’ van Londen en andere Britse steden. Daar vindt men op de begane grond de bibliotheek en de eetkamer, dus de vertrekken waar men de gasten ontving die niet tot de intimi van de familie behoorden. De salon waar de familie bij elkaar kwam, was op de eerste verdieping gelegen en de slaapkamers op de hogere etages.

Dit onderscheid tussen openbare en private vertrekken in de woning zou nog worden verstrekt als men de ambivalente situatie aan het woonpad zou uitbuiten door de ’openbare’ begane grond direct vanaf het woonpad te ontsluiten en de ’private’ vertrekken via de tuin aan de aan de andere zijde.

Het plan van Mecanoo combineert dus twee verschillende typen van stedelijk wonen: het stadshuis met zijn nadruk op huiselijkheid en strikte scheiding tussen de meer openbare en meer private vertrekken van de woning; en het appartement, waarbij de nadruk eerder ligt op de deelname aan het stedelijk leven en waarin de grenzen tussen de vertrekken letterlijk veel flexibeler zijn. Van het appartement op zich worden weer twee basistypen gegeven, het ’kerntype’ en het ’haltype’, zonder dat een uitspraak wordt gedaan over de verschillende bewoningsmogelijkheden die daarmee worden verondersteld. Met deze verschillende woningtypen wordt nadrukkelijk gepoogd vorm te geven aan de diversiteit binnen de stedelijke wooncultuur.

In ons onderzoek naar het wonen in de grotendeels vernieuwde stadsvemieuwingswijken12 kwamen wij een grote groep bewoners op het spoor die als hun ideale woonmilieu, de wat rustiger en ruimere stadswijk opgaven, waarvan Blijdorp, Kralingen, Watergraafsmeer of Amsterdam-Zuid uitgesproken voorbeelden zijn. Deze wijken worden weliswaar gekenmerkt door een stedelijke bebouwing, maar zijn in sociaal opzicht minder heterogeen en hebben bredere straten en meer groen dan de stadsvernieuwingswijken. Ze kennen niet het voorzieningenniveau van de echte binnenstadswijk, maar beschikken wel over basisvoorzieningen als winkels, scholen, medische voorzieningen. Het plan van Mecanoo voldoet vrijwel geheel aan het beeld van zo’n ruimere en rustiger stadswijk. Dat is echter vooral te danken aan het handhaven van het enclave-karakter dat het terrein vanouds kenmerkt. Voor hun voorzieningen zullen de bewoners op de omringende wijken zijn aangewezen. Andersom hebben de bewoners van de omliggende wijken er weinig te zoeken, behalve als hun kind op het kinderdagverblijf zit of op de eveneens aan het centrale plein geprojecteerde basisschool. Misschien dat ook het café aan de zuidelijke kop van het ’schip’ behalve architectuurstudenten uit binnen- en buitenland een enkele bewoner uit de Schilderswijk of Transvaal trekt. Ik vindt het jammer dat er niet meer ruimte voor dergelijke voorzieningen is ontworpen. Het project Hillekop van het zelfde architectenbureau laat zien hoe juist ook daardoor een doodse  uithoek van een wijk in een levend stukje van de stad is veranderd. Het heterogene karakter dat het kenmerk is van een echte stadswijk, stelt, als gezegd, eisen aan de openbare ruimte, de onsluiting van de woning, de kwaliteit van de private buitenruimte, kortom aan de relatie openbaar-privé. Op alle punten draagt Mecanoo met dit plan oplossingen aan. Deze oplossingen hangen echter sterk samen met het enclave-karakter van het terrein. Het is de vraag of de hier ontwikkelde principes ook elders in de stadsvernieuwing zouden kunnen worden ingezet.

NOTEN:
1. Onder buurtcultuur werd verstaan: ”de uitdrukkingsvorm van een bepaalde mate van overeenstemming van bewoners in een naar oppervlakte beperkt gebied over de waarden en normen met betrekking tot het wonen en het omgaan met de woonomgeving”. Zelfbeheer werd gezien als een belangrijk middel om deze buurtcultuur tot stand te laten komen, omdat ’’buurtcultuur (...) alleen een voedingsbodem (heeft) als bewoners direct invloed kunnen uitoefenen op het beheer van de woonomgeving en de toewijzing van woningen, bedrijfsruimten en voorzieningen.” Zie de nota van de Dienst Stadsvemieuwing/Grondzaken, Groothandelsmarktterrein - buurtcultuur door keuze en zelfbeheer als middel, februari 1988.
2. Zie Rapport van de beoordelingscommissie Groothandelsmarkt D en Haag, 16 januari 1989.
3. Uit de toelichting bij het plan opgenomen in Een nieuw perspectief voor de buurt, groothandelsmarktterrein D en Haag, SO/GZ januari 1989.
4. Nota Groothandelsmarktterrein - buurtcultuur als keuze en zelfbeheer als middel, p 11.
5. ldem. p 12.
6. Rapport van de beoordelingscommissie Groothandelsmarkt D en Haag, 16 januari 1989, p 7.
7. M. Gort & A. van Oostrom, Uitverkoren, de kolonisatie van de Noordoostpolder 1940 -1960 , zp, zj, uitgeverij Waanders. Achterop dit boekje vindt men de volgende anekdote: ”Een vreemdeling werd op de Deel in Emmeloord aangereden door een pachter. ’Stommeling, kijk uit!’ riep de vreemdeling. De pachter antwoordde: ’Stommelingen wonen hier niet, we zijn uitgeselecteerd’.
8. Zie ook M. Gastelaars, Een geregeld leven, sociologie en sociale politiek in Nederland 1925 -1968 , Amsterdam SUA, 1985.
9. J.A.A. van Doom, ’Wijk en Stad: reële integratiekaders?’ in: Prae-adviezen voor het congres over sociale samenhangen in nieuwe stadswijken, gehouden op 17 december 1955 te Amsterdam , Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse Volk (ISONEVO), p 62.
10. In De stad der toekomst, de toekomst der stad, een rapport opgesteld door een studiegroep onder leiding van ir. A. Bos, Rotterdam 1946.
11. Aw. p 78.
12. Bijvoorbeeld het onderzoek dat ik samen met Gerard Anderiesen heb gedaan in vier stadsvemieuwingswijken: de Oosterparkbuurt en de Indische Buurt in Amsterdam en het Oude Noorden en het Oude Westen in Rotterdam. Meest recente publicatie: Gerard Anderiesen & Arnold Reijndorp, Van volksbuurt tot stadswijk, de vernieuwing van het Oude Westen in Rotterdam, Rotterdam: Projectgroep Het Oude Westen, januari 1990. Het onderzoek van Ton van der Pennen in Oleanderbuurt, Spangen en Nieuwe Westen (Rotterdam) wijst in dezelfde richting (Rapporten uitgegeven door het Bureau Inspraakbegeleiding, Volkshuisvesting, Gemeente Rotterdam).