Hel plan van de Bijlmermeer is te typeren als een boeiend werkstuk van vormgevers en technici, met een zwakke gedragswetenschappelijke grondslag. Ontwerpers zijn - evenals vele andere mensen - licht geneigd de nadelen en ongewenste neveneffecten van de door hen ontwikkelde oplossingen te onderschatten en alleen de positieve kanten ervan te zien. Een krachtige inbreng van psychologen en sociologen, die als 'advocaat van de duivel’ hadden kunnen optreden door op de zwakke punten van het Bijlmermeerplan te wijzen, is er niet geweest.
Voor zover gebruik is gemaakt van enige onderzoekuitkomsten betreffende de woonvoorkeuren van de bevolking, zijn deze door de plannenmakers op hun eigen wijze geïnterpreteerd. Dit wordt geïllustreerd door de gang van zaken m.b.t. de woonvorm en de argumentatie die de gemeente Amsterdam daarbij heeft gegeven: 'Negen woonlagen komen er boven de verdieping met de binnenstraat - een hele hoogte . . . . En iedereen wil zo graag een eengezinshuisje, een huisje met een tuintje! Als men aan die wens zou voldoen, zou men, met de voorzieningen als speelplaatsen etc. meegerekend, tweemaal zoveel ruimte nodig hebben. Aan hoogbouw valt niet te ontkomen; in de Bijlmermeer zal deze regel zijn’ '). In een andere gemeentelijke publikatie wordt vermeld: 'Er is vermoedelijk geen stadswijk in Europa te vinden, waar voor 110.000 bewoners 450 ha recreatiegrond ter beschikking is, te midden waarvan zij kunnen wonen’ 2).
Combineert men deze twee mededelingen, dan luidt de conclusie als volgt: De ontwerpers hebben de voorkeur gegeven aan hoogbouw met een zeer ruime voorziening met openbaar groen, nl. ruim 40 m2 per inwoner van het gehele zuidoostelijke stadsdeel. Men kan onder deze omstandigheden moeilijk zeggen, dat de hoogbouw onontkoombaar was. Had men het openbaar groen beperkt tot bijv. de helft, dan was er 225 ha méér ter beschikking geweest voor de woningbouw, zodat een aanzienlijk hoger percentage laagbouw mogelijk zou zijn geweest. Men had dit als alternatief kunnen stellen en kunnen onderzoeken, waaraan de meeste mensen uit de categorieën waarvoor men de Bijlmermeer bestemd had, de voorkeur geven: aan hoogbouw met een zeer ruime hoeveelheid openbaar groen, of aan laagbouw met wat minder openbaar groen. Daarbij had dan ook ter sprake kunnen komen, in hoeverre de voorgestelde speciale voorzieningen een reële compensatie zouden kunnen vormen voor bekende woontechnische bezwaren van de hoogbouw. In dat geval hadden stadsbestuur en gemeenteraad een keus kunnen doen, op grond van enig inzicht in te verwachten reacties van de bevolking.
Voorlichting over de Bijlmer
Een eenzijdige nadruk op de voordelen van de ene, door de ontwerpers gekozen, oplossing, is een algemeen kenmerk van de aanvankelijke voorlichting die de gemeente Amsterdam gaf over de Bijlmermeer. In een begrijpelijke ijver om de Bijlmer als reusachtig doorstromingsgebied te ’verkopen’ aan het publiek in het algemeen en aan kandidaat-huurders in het bijzonder, hebben de voorlichtingsorganen nogal sterk de nadruk gelegd op de elementen waardoor deze nieuwe woonwijk zich van de gangbare Nederlandse nieuwbouw zou gaan onderscheiden: de autovrije woonomgeving in verband met het verplichte gebruik van de parkeergebouwen, de grote groene ruimten tussen de blokken, de veronderstelde gemeenschap vormende waarde van de ’binnenstraten', de gemeenschappelijke voorzieningen bij de blokken, de zorgvuldig afgepaste loopafstanden naar halten van openbaar vervoer en parkeergebouwen, en de ruime voorziening van de wijk met parken. Er werd zelfs op gewezen dat men in het groen van de Bijlmermeer de nachtegaal zou kunnen horen zingen.
Behelpen in de pionierfase
Het is sinds lang bekend dat in uitgestrekte stedelijke woonwijken de eerste bewoners een tijdlang moeten ’pionieren’. Na de aanleg van leidingen en wegen behoren de woningen in de regel tot de eerste elementen die voltooid en in gebruik genomen worden. Pas als de infrastructuur en de woongebouwen aanwezig zijn, kan men ertoe overgaan de groene ruimten tussen de blokken aan te leggen. Daarbij verloopt er enige tijd eer het gras opkomt, terwijl het tot een zekere ontwikkeling komen van bomen en struiken ten minste enige jaren vergt.
Ook de meeste gebouwde voorzieningen, zoals winkels, cafés en clubgebouwen komen in ons land in de nieuwe wijken later tot stand dan de eerste woningen. Deels komt dit doordat zulke elementen pas rendabel zijn als er in de omgeving een voldoende groot aantal bewoners aanwezig is.Naarmate een woningcomplex omvangrijker is, zal dit ecarté tussen het gereedkomen van de eerste woningen en het beschikbaar zijn van een min of meer compleet voorzieningsapparaat groter zijn.
De consequenties voor de gang van zaken in de Bijlmer laten zich denken. De eerste bewoners kwamen in een omgeving met groen dat nog niet aangelegd was, parkeergarages die nog niet konden worden gebruikt, een beperkt winkelapparaat dat voor een deel der bewoners op nogal grote afstand lag, parken en sportterreinen die er nog moesten komen, en openbaar vervoer dat nog maar gedeeltelijk functioneerde. Het inlopen van deze tekorten moest geschieden via processen die zich vrijwel geheel aan de werkingssfeer van de bewoners onttrokken. Bij laagbouw met eigen voor- en achtertuinen kunnen de bewoners althans iets zelf doen, nl. hun tuin omheinen, aanleggen en beplanten, klimplanten tegen de gevels laten groeien e.d. Bij hoogbouw is dit in het geheel niet mogelijk. Wel kan men met een groep bewoners een gezamenlijke actie voeren om pressie uit te oefenen op gemeentelijke instanties, om deze te manen tot grotere spoed bij het verschaffen van de voorzieningen.
De gemeentelijke voorlichting over de Bijlmer is niet erg realistisch geweest, voor zover gesuggereerd werd dat de eerste bewoners al direct in een woonomgeving zouden komen die min of meer ’af’ was. Het zou meer in overeenstemming met de werkelijkheid zijn geweest, de bewoners zo goed mogelijk te wijzen op de genoemde aanvangsmoeilijkheden, en hun duidelijk te maken dat de situatie wat de voorzieningen en het groen betreft, pas in de loop van de tijd geleidelijk beter zou worden.
De Bijlmermeer in de pers
Toen het plan-Bijlmermeer voor het eerst in de openbaarheid kwam, sloten de reacties van de pers in Amsterdam en omgeving in het algemeen aan bij hetgeen de gemeentelijke voorlichting hierover vermeldde:
’Het plan Bijlmermeer is een markant punt in de ontwikkeling van de stedebouw, misschien zelfs een keerpunt......... De weg is open voor een nieuw stadsdeel, dat in vergelijking tot naoorlogse tuinsteden meer stad is en tegelijkertijd meer profijt heeft van zijn groene ruimten, doordat hier de autovloed voor het eerst stelselmatig gekanaliseerd wordt.’ (De Volkskrant)
De Bijlmermeer wordt straks een ideale woonstad; dat is de voornaamste conclusie die men kan trekken uit de grootse plannen . . . . Het is duidelijk dat de planologen op dit plan hebben gezwoegd, dat zij met een ontwerp voor de dag hebben willen komen, dat tot in het buitenland waardering zou krijgen.’ (De Nieuwe Dag/Tijd/Maasbode)
'De plannen . . . . m.b.t. de Bijlmermeer verdienen inderdaad de naam ’stad van de toekomst’ in de gunstige betekenis van het woord . . . . men kan slechts tot één conclusie komen: het wordt daar goed wonen.’
(De Telegraaf/Nieuws van de Dag) ’Het plan is uitermate gedurfd; het steekt met kop en schouders uit boven de vele uitbreidingsplannen van grote en minder grote gemeenten in Nederland . . . . Amsterdam heeft met dit plan een opvallende rentree gemaakt in de wereld van de stedebouw.’ (Het Algemeen Handelsblad)
Voor de volledigheid zij vermeld, dat in ieder geval één Amsterdams publicist van het begin af uitermate kritisch stond tegenover de Bijlmermeer. Dat was Henri Knap, de ’Dagboekanier’ van Het Parool, die enige tijd later schreef: ’Van het begin af heb ik het Bijlmermeerplan verwezen naar de steriele bedenksels, die te weinig rekening houden met wat de mens tot méns maakt, die tè zeer buiten de werkelijkheid staan, die leiden tot onherstelbare fouten als deze Kafkawijk, waarin geen mens, buiten staande, zijn eigen woning herkent, waarin alle schoonheid door een protserige schaalvergroting is uitgebannen - en die nu eigenlijk voor een normale bewoning ongeschikt blijkt.’ 3)
Al spoedig nadat de eerste woongebouwen voltooid zijn, krijgen de dag- en weekbladcommentaren een wat meer kritische strekking. De architect T. v. d. Berg noemt ’de eerste aanblik teleurstellend’. De gevelwanden van de woonblokken doen denken aan ’kazernes of mensenpakhuizen’ 4). In ’De Tijd’ verschijnt een artikel over de gebruiksmogelijkheden van de parkeergebouwen. Bij de Amsterdamse woningbouwverenigingen is hierover ’ernstige bezorgdheid’ ontstaan, evenals bij de BOVAG 5).
Na korte tijd komen er ook berichten aangaande de diverse problemen en teleurstellingen van de eerste huurders. Het Algemeen Handelsblad spreekt over bewoners die zich ’ernstig tekort gedaan voelen’ nu gebleken is dat de collectieve ruimten niet gratis door de bevolking kunnen worden gebruikt6). In dezelfde krant wordt gewezen op weerstanden van de bewoners in de Bijlmermeer om mee te betalen aan de voor de parkeergarages noodzakelijke extra sterke constructies 7). Dr. Edger, arts in de Bijlmermeer, zegt: ’Het is een fagade die achter een bureau bedacht is. Het meest afschuwelijke is de onbereikbaarheid van huizen 8). In het Vrije Volk leest men in november 1970: ’Het is met bijtend cynisme dat de Bijlmermeerders folderzinnen citeren... terwijl zij rondbaggeren in een eindeloze zandwoestijn waarin de gigantische flatgebouwen als moderne Bastilles in het gelid staan.’
tendenties in de bevolkingssamenstelling
in november 1968 reikt de wethouder van volkshuisvesting aan de eerste bewoners de sleutels van hun flat uit. Een bestuurslid van een der woningbouwverenigingen deelt daarbij mede: ’Van de 133 reeds verhuurde woningen zijn er ten minste 60 gehuurd door mensen, die een zelfstandige woning in de stad achterlaten. Velen van hen bewoonden tot nu toe woningen onder de ƒ 100,--. De woningen in de Bijlmer doen ten minste ƒ 300,- in de maand en alles wijst er dus op, dat de door B en W voorgestane doorstroming tot stand komt.’ 9)
Maar van het begin af hoort men ook andere geluiden. Drs. J. P. A. Gruyters schrijft op 31 oktober 1968 al in de Haagse Post: ’Dat de Bijlmermeer vooral zal dienen als aanzwengeling van de pomp van de krotopruiming gelooft al niemand meer.’ De heer Gruyters wordt voorlopig in het gelijk gesteld door gegevens die o.a. vermeld worden in de nota van het raadslid Matteman c.s. dd. 23 december 1970. Daaruit blijkt onder meer
het volgende:
In 1967 liet in Amsterdam 51% van de bewoners van nieuwe woningen een vrije woning achter, in 1968 43% en in 1969 35%. Er kan dus moeilijk gezegd worden dat de nieuwbouw in de Bijlmermeer de doorstroming sterk heeft bevorderd. De sociale opbouw van de Bijlmermeerbevolking wijkt sterk af van de verwachtingen: de gemiddelde woningbezetting bleek aanzienlijk lager ie liggen dan was verwacht. De scholen waren in 1970 onderbezet, onder meer omdat er in plaats van de verwachte 23 kinderen per 100 gezinnen slechts ongeveer 13 waren. Het aantal buitenlandse kinderen in het basisonderwijs bedroeg ca. 45% van het totale aantal kinderen. In dit percentage zijn kinderen uit Suriname en de Nederlandse Antillen meegeteld.
Aangezien uit Suriname en de Antillen afkomstige bewoners niet als zodanig worden geregistreerd, is het moeilijk nauwkeurig aan te geven hoe groot hun aandeel in de Bijlmermeerbevolkingis. Het gemeentelijk bureau voor de statistiek schatte voor 1971 het aantal uit Suriname afkomstige bewoners op 11%, maar volgens een medewerker van dit bureau kon men hier gerust 3 a 4% bij optellen. Een in 1971 verricht onderzoek wees uit dat bijna 45% van alle Bijlmermeerbewoners alleenstaand was. Daarvan zouden er 3.000 homofiel zijn, terwijl naar schatting ongeveer 4500 mensen afkomstig waren uit de overzeese rijksdelen.
Drs. E. van Tijn gaf in maart 1972 de situatie als volgt kortweer:
'De Bijlmermeer. . . . is een verzamelplaats van minderheden geworden. Als gevolg van de woningnood kwamen veel kamerbewoners hierheen. Het gebied heeft nu een bevolkingssamenstelling die niet klopt met de oorspronkelijke plannen.’ In de tweede helft van 1970 verschijnen in de pers steeds vaker berichten over de bevolkingssamenstelling van de Bijlmermeer:
'Velen die op de normale woningmarkt geen kans krijgen, vluchten naar de Bijlmermeer. Van de 10.000 bewoners is minstens 40% alleenstaand; 30% behoort tot de categorie jonggehuwden zonder kinderen.’ 10) 'Dat de Bijlmermeer.. . een negerwijk wordt, is natuurlijk geen feit, maar dat neemt niet weg dat het vervelende woord 'negergetto’ al hier en daar in de interviews met bewoners gevallen is.’ 11)
’De problemen van de Surinaamse bewoners in de Bijlmermeer staan niet los van de problemen die immigranten uit Suriname in heel Amsterdam hebben. De bijzondere situatie in de Bijlmermeer - een nieuwe bevolking zonder gevestigde buurtstructuren - rukt een aantal moeilijkheden en eigenaardigheden extra in het licht.’ 12)
Voorlopige conclusies
Gedurende de eerste jaren van de bewoning is de Bijlmermeer door de bevolking aanmerkelijk minder gunstig ontvangen dan bij de lancering van de plannen voor dit woongebied door de gemeentelijke bestuurders, planners en voorlichters vermeld was. Voor een deel zou dit kunnen berusten op het feit dat men in gemeentelijke kringen bepaalde realiseringsproblemen en beginmoeilijkheden van een dergelijk gigantisch project onderschat heeft, waarbij er een discrepantie is ontstaan tussen het beeld dat de voorlichtingsorganen over de Bijlmer gaven en de feitelijke toestand ter plaatse zoals die door de eerste bewoners en bezoekers ervaren werd. Bovendien geven enige perscommentaren aanleiding tot het vermoeden dat ook de visuele kwaliteiten van de gebouwde omgeving in deze woonwijk na de realisering van de woonblokken niet hebben voldaan aan de gewekte verwachtingen.
Het blijft de vraag in hoeverre de bestuurders en ontwerpers die de Bijlmermeer hebben doen ontstaan, zich van te voren voldoende gerealiseerd hebben wat voor indruk dergelijke reusachtige woongebouwen op de mensen zouden maken. Inmiddels maken zowel de uitzonderlijke vormeigenschappen als de merkwaardige bevolkingssamenstelling de Bijlmermeer tot een soort sociaal laboratorium, waar men kan nagaan hoe mensen reageren op voor ons land ongebruikelijke woonomstandigheden.
Zo zal het in de Bijlmermeer mogelijk zijn na te gaan hoe mensen reageren op de aanwezigheid in hun woonomgeving van betrekkelijk grote groepen medebewoners met een andere ethnische herkomst en deels ook een ander gedragspatroon. Het is daarom voor de vermeerdering van onze kennis op dit gebied van groot belang, de verdere ontwikkeling van de bewoning van de Bijlmermeer nauwlettend te blijven volgen.
NOTEN; 1) J. T. Balk, in: Bouwen en wonen in Amsterdam, Plan: deel A Bijlmermeer, bureau voorlichting gemeente Amsterdam, 1969
2) Bureau voorlichting gemeente Amsterdam, In Bijlmermeer vindt Amsterdammer- van-nu het leefklimaat van morgen, oktober 1970
3) Het Parool, 6 december 1971, p. 2
4) De Telegraaf, 28 september 1968
5) De Tijd, 26 oktober 1968
6) Algemeen Handelsblad, 15 februari 1969
7) Idem, 6 mei 1969
8) Idem, 20 juni 1970
9) Algemeen Handelsblad, 26 november 1968
10) De Volkskrant, 24 december 1970
11) Het Vrije Volk, 17 oktober 1970
l2) De Groene, 26 september 1972