Bijlmermeer, reacties van de bevolking - Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth/ Amsterdamse Dienst der Publieke Werken

Dr. D. de Jonge - In dit artikel zet Dr. D. de Jonge de meningen van enkele deskundigen, de kanttekeningen van een technicus en de resultaten van onderzoeken onder de bewoners van de Bijlmermeer, naast elkaar. De daaruit te trekken conclusies maken duidelijk met welk een gebrek aan gedragswetenschappelijk inzicht met name de Amsterdamse stadsbestuurders te kampen hebben gehad. Dr. De Jonge concludeert daaruit o.m. dat: 'men er in de hedendaagse stedenbouw en volkshuisvesting met 'visie' alleen niet meer komt'.

Kantekeningen van een technicus

In een tweetal voorgaande artikelen belichtte ik aan de hand van de eindverhandeling van de Belgische ingenieur-architect Du Laing de voornaamste inhoudelijke en procedurele aspecten van het plan voor de Amsterdamse stadsuitbreiding Bijlmermeer. De technicus Du Laing heeft in het geheel niet de pretentie gehad een studie te maken van de sociologische verschijnselen die met de planning en eerste bewoning van de Bijlermeer gepaard zijn gegaan. Niettemin maakt hij en passant wel een aantal opmerkingen die op dit aspect betrekking hebben. Zo wijst hij niet alleen op het ontbreken van aan de stedenbouwkundige plannen voorafgaand sociologisch onderzoek, maar ook op het te kort aan sociologisch inzicht waarvan de ontwerpers op verschillende punten blijk hebben gegeven. Zijn laatstgenoemde commentaren hebben betrekking op de volgende punten:

— bij de door de planners nagestreefde 'expressie van het collectieve wonen' hebben zij aan de bewoner bewust de vrijheid onthouden om binnen de bestaande omgeving tot een eigen expressie te komen
— in verband hiermee hebben zij weinig waarde toegekend aan de aanpasbaarheid van de woning aan individuele eisen
— in de visie van Stadsontwikkeling word t de stedenbouw in staat geacht het sociale leven te doen ontstaan en te regelen volgens haar eigen principes
— over een (mogelijk) toenemende agressiviteit bij schaalvergroting en hiermee gepaard gaande afnemende sociale controle hebben de ontwerpers zich weinig hoofdbrekens gemaakt. Ten onrechte is daarbij verondersteld dat het gebruik van de parkeergarages weinig problemen zou geven.
— er is over het hoofd gezien dat (vele) bewoners ruimten buiten de eigenlijke woning beschouw en als een soort niemandsland, met alle gevolgen van dien als vervuiling , verwaarlozing en vernieling
— er bestond van tevoren onvoldoende inzicht in de exploitatiekosten van de collectieve blokvoorzieningen en de parkeergarages en in de mate van bereidheid van de bewoners om voor deze voorzieningen extra, boven de door velen toch al hoog geachte woning huren uitgaande,  financiële lasten te dragen.

Voor een groot deel als gevolg van het gemis aan een realistische kijk op de relaties tussen de moderne stadsbewoner en zijn woonomgeving , heeft de bewoning van de Bijlmermeer zich in eerste instantie anders ontwikkeld dan door de stadsbestuurders en stedenbouwkundige ontwerpers was verwacht. Te dien aanzien noemt Du Laing de volgende punten:

— volgens de in 1970 beschikbare gegevens was in dat jaar de gemiddelde huishoudensgrootte in de Bijlmermeer 2,2 tegenover de 3,2 die verwacht was
— van een directe verhuizing van een belangrijk gedeelte van de huishoudens uit de te saneren Amsterdamse w ijken naar de Bijlmermeer is, gezien de relatief hoge huren, geen sprake. Slechts een klein gedeelte hiervan komt in de Bijlmermeer terecht
— het grootste deel van de Bijlmermeer bevolking behoort qua beroep tot de lagere, middelbare en hogere employees
— de Bijlmer is bewoond door vele alleenstaanden en kleine gezinnen, die vroeger op inwoning waren aangewezen
— dit komt doordat de huren van de woningwetwoningen zo hoog waren, dat ze buiten het distributiebeleid vielen. Door deze aanbieding van de Bijlmerwoningen op de vrije markt zagen bepaalde bewonerscategorieën plotseling een kans binnen de gemeente Amsterdam een zelfstandige woning te verwerven. De huren waren voor deze categorieën niet zo'n groot bezwaar, aangezien zij toch al op de vrije markt met zijn hoge huurprijzen (bv. voor kamerbewoners) waren aangewezen. Ik zou hier nog aan toe willen voegen, dat dit heeft kunnen gebeuren doordat de Bijlmermeer voor Amsterdammers die wèl binnen het distributiebeleid vielen en reeds over een zelfstandige woning binnen de gemeente beschikten, over het algemeen een te weinig aantrekkelijk alternatief is gebleken te zijn
— het mechanisme van directe verhuizing van bewoners van oude woningen naar nieuwbouw , de door B. en W. van Amsterdam nagestreefde doorstroming , de 'goed geleide verschuivingen op grote schaal' naar de Bijlmermeer (die als één der argumenten om dit gebied aan Amsterdam toe te voegen heeft gediend) heeft gefaald, mede als gevolg van het ontbreken van wetenschappelijk onderzoek
— in verschillende opzichten hebben de bewoners anders op hun woonomgeving en tijdens de bewoning optredende veranderingen daarin gereageerd dan door de bestuurders en ontwerpers was verwacht, bv. met betrekking tot:
• de parkeergarages; dat men in de Bijlmermeer verplicht werd hier extra huur te betalen, terwijl elders in Amsterdam auto's gratis op straat voor de woning geparkeerd kunnen w orden, beschouwde men als een discriminatie van de Bijlmermeerbewoners. Dit leidde aanvankelijk tot harde acties, met boycot van de garages en zelfs vernietiging van materiaal;
• het streven van bepaalde bewoners zich binnen het collectieve wonen herkenbaar te maken, hetgeen tot uiting komt in het schilderen van de eigen balkons en delen van de 'binnenstraat';
• meer in het algemeen de neiging van bewoners om allerlei acties te voeren, waarbij bepaalde eisen en wensen vaak op nadrukkelijke manier onder de aandacht van overheid en publiek gebracht worden.

Naast dergelijke reacties van bewoners vermeldt de studie van Du Laing ook indicaties van een zich wijzigend opinieklimaat onder bestuurders en deskundigen op het gebied van de woning en stedenbouw , hetgeen o.m. geleid heeft tot de in een vorig artikel genoem de veranderingen in de plannen voor de Zuid-Bijlmer.
Uit de door Du Laing geconstateerde feiten krijgt men de indruk dat de gemeente Amsterdam de pretenties die zij met het tot zich trekken en bebouwen van de Bijlmermeer heeft gehad, over het algemeen niet waar heeft kunnen maken. De oorzaak van deze  mislukking kan voorr een groot deel worden gezocht in de grote afstand tussen de bestuurders en planners enerzijds, en de 'gewone ' bevolking anderzijds, een kloof voor de overbrugging waarvan de structuren en processen tot dusver goeddeels hebben ontbroken.

Lees ook: Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1975/6)
Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1975/7)

Het beeld van de Bijlmermeer bij bewoners van omliggende woongebieden

Naar de wijze waarop bewoners van enige andere woongebieden in de Amsterdamse agglomeratie de Bijlmermeer zien is in de zomer van 1972 een onderzoek ingesteld door het Centrum voor Architectuuronderzoek aan de Afdeling der Bouwkunde te Delft (1). 150 inwoners resp. van nieuwbouwwijken in Abcoude, in Diemen en in Amsterdam -N oord werd gevraagd hoe zij over de Bijlmermeer oordeelden en of ze er zelf zouden willen wonen. In de antwoorden van deze 150 ondervraagden tekenden zich duidelijk enige algemene tendenties af, nl.:

— de o vergrote meerderheid zou beslist niet in de Bijlmermeer wille n wonen
— de meerderheid der ondervraagden (ca. 60% van de 150) vindt dat de Bijlmer een negatieve invloed heeft op het omringende landschap. De meeste anderen hebben hier geen oordeel over, en vrijwel niemand vindt dat deze invloed positief is
— op de vraag: 'W at zou U willen verbeteren aan de Bijlmermeer' werden de volgende antwoorden het m eest gegeven:
— vergroting van de variatie
- vermindering van de eentonigheid     34X
— kleinere schaal van de blokken en de open ruimten     34X
— (meer) laagbouw 34X
Andere vorm suggesties betroffen de toepassing van meer kleuren (13X) en meer verschillende materialen (10X). De conclusie hieruit is, dat de Bijlmermeer door deze ondervraagden overwegend negatief beoordeeld wordt vanwege de woonvorm (uitsluitend hoogbouw ), de grootschaligheid en de eentonigheid van materiaal en kleur.

Reacties op de Bijlmermeer in de pers

Toen het plan voor de Bijlmermeer in 1965 aan de Nederlandse pers werd gepresenteerd, spraken de gemeentelijke voorlichtingsorganen van een gedurfd en doordacht plan, een gaaf geheel, dat met recht uniek genoemd mag worden.  Verwacht werd, dat de schepping van de stedenbouwers van de Bijlmermeer model zou gaan staan voor de gehele wereld. De eerste reacties van de pers in Amsterdam en omgeving sluiten wat hun toon betreft overwegend aan bij hetgeen de gemeentelijke voorlichtingsorganen over het plan voor de Bijlmermeer bekend maakten. Maar zodra de eerste woonblokken voltooid zijn krijgen de perscommentaren een meer kritische strekking. Terwijl De Telegraaf aanvankelijk schreef: '...kortom : men kan maar tot één conclusie komen: het wordt daar goed wonenn ' noemt in 1968 de architect T. v. d. Berg in hetzelfde dagblad 'de eerste aanblik teleurstellend'. De gevelwanden van de woonblokken doen hem denken aan 'kazernes  of mensenpakhuizen'. Naarmate de bebouwing verder tot stand kwam en de lange, grijze, hoge blokken m et hun parkeergebouw en verrezen, wordt dit soort perscommentaren steeds algemener. Ook in internationale kring wordt dit bekend. Zo schrijft de National Geographic Magazine 145 nr. 5 (mei 1974) bij een overzichtsfoto: The Bijlmermeer - deemed graceless by many'.

In een volgend stadium komen bepaalde moeilijkheden met de bewoners met name wat betreft het gebruik van de parkeergarages en de collectieve ruimten tot uiting. Artsen klagen op grond van hun ervaringen over de moeilijke bereikbaarheid van de woningen. Ook voor taxi's en ambulances blijk t een groot deel van de flats in de Bijlmer niet gemakkelijk te bereiken. Na midden 1970 wordt in de pers steeds meer aandacht besteed aan de van die in meer conventionele wijken verschillende bevolkingssamenstelling van de Bijlmermeer, waarbij speciaal het probleem van de Surinamers en Antillianen de aandacht krijgt. In oktober 1970 wordt in een artikel in het Vrije Volk het gevaar gesignaleerd, dat (een bepaald deel van) de Bijlmermeer zich zou kunnen ontwikkelen tot een getto voor Surinamers.
Uit het voorgaande valt naar mijn mening af te leiden, dat het wel gehoorde verwijt dat de pers grotendeels verantwoordelijk zou zijn voor de ongunstige reputatie van de Bijlmermeer als een onbewezen beschuldiging moet worden beschouw d. De Amsterdamse dagbladpers heeft de negatieve reacties van de bevolking en de bewoningsproblemen van de Bijlmermeer geregistreerd toen zij gingen optreden, maar heeft deze zeker niet teweeggebracht.

Lees ook: Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1973-7)
Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1973-8)

Commentaar van enkele deskundigen

In Goed Wonen van juli 1968 heeft Dr. Ir. H. Priemus commentaar gegeven op de in de Bijlmermeer geplande flatwoningen, speciaal op de indeling ervan. Hij komt tot de conclusie dat het geen opzienbarende woningen zijn voor de relatief hoge huurprijs die zij dienen op te brengen, en spreekt van 'woningen  van vandaag voor prijzen van morgen'. Sim on Mary Pruijs (2) noemt het plan voor de Bijlmermeer 'in zekere zin uniek  en hier en daar zelfs adembenemend'. Hij vindt de afwezigheid van uitlaatgassen en de veiligheid voor de wandelaar en het spelende kind prachtig, en heeft ook veel waardering voor de collectievevoorzieningen, de ruimte, de parken en de viaducten. Volgens hem is de kardinale vraag of er wel van overeenstemming sprake is tussen het bijzonder kostbare 'buitengebeuren ' en de 'arme-tierige interieurs' die volgens hem hiervan het gevolg zijn. In dit verband noemt hij kleine keukens met aanrechten van zeer goedkope kwaliteit, benauw de badkamers, soms met een primitief lavet, vuilstortkokers met bakjes die veel te klein zijn, en door kippegaas van elkaar gescheiden boxen. Hij beschouwt de discrepantie tussen stad en interieur als de meest tragische vergissing van de Bijlmermeer.

Gegevens over beleving van de Bijlmermeer door bewoners

In 1972 liet het Openbaar Lichaam Rijnmond in het kader van een geïntegreerd milieu onderzoek een steekproefenquête  houden, waarbij schaalvragen werden gesteld over het gebruik van het woongebied , de tevredenheid met het woongebied en het oordeel over een aantal aspecten van de woonomgeving. Het onderzoek werd niet alleen gehouden in Rijnmond maar ook in het Noordzeekanaalgebied (de agglomeratie Amsterdam ), zodat ook de Bijlmermeer  erbij betrokken werd (geciteerd in het onder (3) genoemde rapport). De Bijlmermeerbewoners bleken in vergelijking met de totale bevolking van de agglomeratie significant minder ontevreden te zijn met een aantal milieuaspecten, die in het algemeen belangrijk worden geacht, zoals schone lucht, schoon water, comfort en kwaliteit van de woning , afmetingen van woning en vertrekken, indeling van de woning , balkon, veiligheid voor kinderen, verkeersveiligheid en een omgeving zonder verkeerslawaai.

Significant méér ontevreden zijn de Bijlmermeerbewoners t.a.v. de woonkosten, het uitzicht uit de woning , de parkeermogelijkheden bij de woning , de winkelvoorzieningen, de afstand tot het werk, de bereikbaarheid van vrienden en familie , de gemeenschapsgebouwen, uitgaansmogelijkheden en vormingsmogelijkheden voor volwassenen.
In het algemeen is er sprake van een vrij sterk contrast tussen tevredenheid met de woningen en ontevredenheid wat betreft de voorzieningen en de omgeving.

Dit is vrijwel het tegenovergestelde van wat men zou kunnen verwachten op grond van de studie van Du Laing, waaruit blijk t dat de meeste stedenbouwkundige elementen wel volgens plan tot stand zijn gekomen, terwijl een groot deel van de woningen is 'uitgekleed ' en 'afgetakeld'. Het is evenzeer in strijd m et de genoemde uitspraken van Pruijs, die de woonomgeving 'adembenemend' en de woningen 'armetierig ' vond. Eens te meer blijkt hoezeer de opvattingen van deskundigen en bewoners kunnen uiteenlopen

De Bijlmermeerbewoners achten zich in het algemeen wel goed in staat invloed uit te oefenen op de besluitvorming over de in richting van het eigen woongebied, terwijl zij betrokkenheid bij deze inrichting ervan als een zinvolle activiteit beschouwen.
Op deze laatste gevoelens zullen het relatief hoge opleidingsniveau en de gemiddeld lage leeftijd van de Bijlmermeerbewoners van invloed zijn geweest. Naarmate men nl.  jonger is en meer opleiding heeft genoten, is de kans groter dat men het gevoel heeft invloed op de gang van zaken m .b.t. de omgeving waarin men woont te kunnen uitoefenen.
Anderzijds blijken onder de Bijlmermeerbewoners veel gevoelens van sociale isolatie (een geringe mate van identificatie met medebewoners) voor te komen, evenals weinig gevoelens van identificatie met het eigen woongebied. Deze identificatie is gemeten met behulp van een verhuisgeneigdheidsschaal. De Bijlmermeer haalde hierop een hoge score.

Uit de geringe identificatie met de woonomgeving zowel als de grote mate van verhuisgeneigdheid valt op te maken, dat ondanks de positieve waardering voor de woning en het betrekkelijk schone milieu , de totale waardering van de bewoners voor de Bijlmermeer als woonmilieu niet erg groot is. Blijkbaar wegen daarbij de nadelen van de woonomgeving zwaarder dan de voordelen van de woning .

Het feitelijke verhuisgedrag van de Bijlmermeerbewoners

Over verhuizen naar, in en uit de Bijlmermeer is in 1974 een rapport gepubliceerd door de sociaal-economische hoofdafdeling van de gemeentelijke dienst volkshuisvesting (3). Daarin zijn de gegevens over de Bijlmermeer op verschillende punten vergeleken met die over een tweetal andere Amsterdamse  nieuwbouwwijken , nl. Buikslotermeer (Noord) en Osdorp (West). De indruk dat betrekkelijk veel Bijlmermeerbewoners van buiten Amsterdam afkomstig zijn wordt door deze gegevens bevestigd. In de Bijlmermeer heeft deze categorie een vrij constant aandeel in de vestiging : ongeveer een derde, en hiervan is de helft afkomstig uit het buitenland en overzeese rijksgebieden. De overeenkomstige percentages in Osdorp waren 21 voor 1971 en 27 voor 1972, in Buikslotermeer 22 voor 1971 en 16 voor 1972. Het percentage verhuizingen door Bijlmermeerbewoners blijkt eveneens aanmerkelijk hoger te zijn dan van de bewoners van de beide andere nieuwbouwwijken:

% verhuisde personen in    1971    1972    1973
Bijlmermeer                           20        27         30
Buikslotermeer                      13        14          16
Osdorp                                     11        12           -
De verhuispercentages van de Bijlmermeer in de jaren 1972 en 1973 zijn als volgt opgebouwd :

1972       1973
13,5%    15,6%  -verlaat de gemeente Amsterdam
8,1%      7,2%   - gaat elders in Amsterdam wonen
5,4%      7,2% — verhuist binnen de Bijlmermeer

Het relatief hoge vertrekpercentage uit de Bijlmermeer wordt door de opstellers van het rapport gezien als een optelsom van de volgende factoren:
— de concurrentiepositie van eengezinshuizen in de regio
— de aanwezigheid in de Bijlmer van elatief veel 20 tot 30-jarigen, die over het algemeen zeer mobiel zijn
— de aanwezigheid van buitenlanders en rijksgenoten, die vaker verhuizen an landgenoten
— het ruime aanbod van woningen innen de Bijlmer, waardoor verhuizingen binnen de wijk worden gestimuleerd
— verandering van werkkring
— onbehagen over, of ontbreken van, sociale structuur en voorzieningen in de Bijlmermeer

Conclusies

Duidelijk is, dat de bevolking geheel anders op het woningaanbod in de Bijlmermeer heeft gereageerd dan door bestuurders en ontwerpers werd verwacht. Van een enthousiasme bij de Amsterdammers om naar deze 'gedurfde woonwijk van de toekomst' te vertrekken is weinig sprake, zodat in de Bijlmermeer relatief veel mensen te recht zijn gekomen die weinig of geen kans hadden elders in de agglomeratie een zelfstandige w o n in g te krijgen. De bewoners van aangrenzende delen van de agglomeratie blijken veel kritiek te hebben op de eenzijdige hoogbouw , de grootschaligheid, de massaliteit en de monotonie in de Bijlmermeer.

De bewoners zelf beoordelen hun woonmilieu ondanks het feit dat zij de woningen nogal goed vinden, negatief; zij hebben betrekkelijk weinig sociale contacten, identificeren zich m aar in beperkte mate met de Bijlmermeer als woningomgeving en vertonen een relatief grote verhuisgeneigdheid. Ook het feitelijke aantal verhuizingen blijkt in de Bijlmermeer procentueel aanmerkelijk hoger te liggen dan in andere Amsterdamse nieuwbouwwijken . Hoe de bewoning van de Bijlmermeer zich in de toekomst zal ontwikkelen, als de verbindingen met de stad beter worden, het groen verder tot ontwikkeling komt en het voorzieningenniveau hoger wordt, valt slechts te raden.

Maar wat de eerste fasen van de bewoning en de aanvankelijke waardering door de bevolking betreft, moet de Bijlmermeer beschouwd worden als een droevige mislukking, berustend op een volslagen onbegrip van wat er onder de bevolking leeft en op een sterke overschatting van de eigen mogelijkheden om een nieuw soort wijkgemeenschap uit de grond te stampen.
Het is te hopen dat de stadsbestuurders en hun ambtelijke adviseurs door deze gang van zaken meer doordrongen zullen worden van de wenselijkheid van meer medezeggenschap van de bevolking en meer toepassing van de uitkomsten van gedragswetenschappelijk onderzoek naar woonbehoeften. Dit zou dan niet alleen voor de nieuwbouw moeten gelden, maar ook voor de renovatie van de oudere wijken, waar net als in de Bijlmermeer de problemen legio zijn. Het is maar al te duidelijk g e w o rden, dat men er in de hedendaagse stedenbouw en volkshuisvesting met 'visie' alleen niet meer kom t en dat een gedegen kennis van de woonvoorkeuren , de woningvraag en de mogelijkheden daaraan tegemoet te komen volstrekt noodzakelijk zijn indien m en het uit de hand lopen van de ontwikkeling wil vermijden.

Lees ook: Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1972)

NOTEN;
1) J. H. Wielemaker-Dijkhuis en D. de Jonge, Interimrapport Bijlmermeer, Delft 1972
2) S. M. Pruijs, De nieuwe onzakelijkheid, Amsterdam 1971, p. 105 e.v.
3) I. M. C. Ferf- van den Broeke en R. Melger, Verhuizen naar, in en uit de Bijlmermeer, Amsterdam 1974.