Met het woord vervreemding duiden we een situatie aan waarin mensen zich onvoldoende betrokken voelen bij de personen, dingen en gebeurtenissen die zij om zich heen waarnemen. Iemand die vervreemdingsverschijnselen vertoont is niet goed in staat zin te geven aan de wereld om hem of haar heen. Voor zo iemand is het moeilijk of zelfs onmogelijk om zijn (haar) eigen plaats te bepalen, een duidelijke koers uit te zetten voor toekomstig gedrag en dit streven ook te realiseren.
Lees ook: Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1970)
Een periode in de cultuurgeschiedenis waarin de vervreemdingsproblematiek de aandacht trok van filosofen was de Romantiek. Bij de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw begonnen zich in de samenleving processen van rationalisering, specialisatie en mechanisering te manifesteren, die door een aantal denkers gezien werden als een bedreiging van een harmonische sociale ontwikkeling en van een goede ontplooiing van het individu. Dit leidde bij een aantal romantici tot gevoelens van onbehagen. De reacties daarop waren van verschillende aard. Vele dichters en denkers in die tijd vluchtten uit de bestaande sociale werkelijkheid, bv. in het verleden, in de fantasie of in de natuur. Anderen trachtten de werkelijkheid te veranderen door deel te nemen aan revoluties of vrijheidsoorlogen.
Lees
Lees ook: Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1972)
Vervreemdingsverschijnselen in onze tijd
In onze tijd worden vele aspecten van ons leven beïnvloed door de groei van de bureaucratie en de uitgebreide toepassing van min of meer ingewikkelde en voor leken ondoorgrondelijke technieken, b.v. op het gebied van de gezondheidszorg, de energievoorziening en de automatisering van verschillende soorten bedrijven. Veel mensen hebben daardoor het gevoel dat zij de gevolgen van dit soort ontwikkelingen niet kunnen overzien, en er ook weinig of geen invloed op kunnen uitoefenen, gesteld al dat zij een duidelijke voorstelling zouden hebben van het meest wenselijke beleid ter zake. Het is daarom ook niet zo verwonderlijk, dat we om ons heen zowel een aantal vervreemdingsverschijnselen zien als ook verschillende vormen van escapisme (1).
De gebouwde omgeving als een vervreemding bevorderende factor
Bij het ontwerpen, de planning, de totstandkoming en het beheer van de gebouwde omgeving spelen de boven aangestipte processen van bureaucratisering en specialisatie een niet te verwaarlozen rol. In vele gevallen wordt er gebouwd voor anonieme bewoners en gebruikers, die zelf geen rechtstreekse invloed op de vormgeving, inrichting en gebruiksmogelijkheden van gebouwen en open ruimten kunnen uitoefenen. Onder deze omstandigheden behoeft het geen verwondering te wekken, dat bepaalde delen van de gebouwde omgeving gevoelens van vervreemding in de hand werken.
Lees ook: Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1973-7) en Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1973-8)
Men mag in het algemeen van een aan de behoeften van de gebruikers aangepaste gebouwde omgeving verwachten dat zij mogelijkheden biedt tot doelmatig handelen,onder andere doordat de gebruikers zich er goed kunnen oriënteren en zonder moeite de weg kunnen vinden naar hun bestemming. Is aan zulke voorwaarden voldaan dan kan men zich er redelijk op zijn gemak voelen. Indien men zich evenwel gedesoriënteerd voelt, dan treden gevoelens van onbehagen op en is men niet 'thuis' in het gebied waarin men zich bevindt.
Te verwachten valt, dat zich vervreemdingsverschijnselen kunnen manifesteren bij gebruikers van gebouwde omgevingen met de volgende eigenschappen:
- Sterk doorgevoerde grootschaligheid. Daarbij kan zich een discrepantie voordoen tussen de afmetingen van de gebouwen en ruimten en die van de mensen met de gebruiksvoorwerpen die tot hun onmiddellijke leefwereld behoren. Indien dit verschil zeer groot is, kan men het psychisch niet overbruggen; men heeft dan het gevoel zich te bevinden temidden van gebouwen en ruimten waarmee men geen relatie kan leggen.
- Eenvormigheid van de bouwwerken en ruimten. Wat gebouwen betreft is dit verschijnsel vaak het gevolg van een streven de bouwkosten te drukken. Het kan evenwel ook een uitvloeisel zijn van de functionalistische opvatting, dat alle mensen in principe gelijk zijn en ook gelijke behoeften hebben, o.a. op het gebied van het wonen. De meest efficiënte oplossing is dan volgens deze zienswijze om ook grote aantallen woningen te bouwen die zowel wat uiterlijk als indeling betreft precies gelijk zijn.
- Massaliteit en gebrek aan identiteit der samenstellende delen. Deze verschijnselen komen voort uit een combinatie van grootschaligheid en eenvormigheid met toepassing van eenheden in grote aantallen. Bij gebruikers, bv. bewoners van bepaalde soorten massawoningbouw, wordt hierdoor de indruk gewekt dat zij behandeld worden als niet meer dan een nummer, een systeemkaart in een laatje.
- Logheid en lompheid der toepaste vormen. Deze eigenschappen worden aangeduid in de slagzin: 'Al een vat, kist of krat, van Uw architectenbureau gehad?' Door de meeste mensen worden blokkendoosvormige gebouwen ervaren als hard, koud, zakelijk, beperkt-rationeel en sfeerloos.
- Door de meerderheid der gebruikers als onaangenaam ervaren materiaalgebruik. Enerzijds kan dit zijn ruw beton, anderzijds glas, toegepast in enorme gordijngevels, die koud en afstotend kunnen werken. Wijd verbreide behoeften aan gebouwen die 'warmte' en 'intimiteit' suggereren komen hierbij in het gedrang. Opgemerkt kan nog worden, dat de genoemde eigenschappen meestal niet geïsoleerd optreden, maar in min of meer karakteristieke combinaties. Ik zal dit trachten te illustreren met enige voorbeelden.
De herbouwde binnenstad van Rotterdam
De herbouw van dit stadscentrum vond geruime tijd geleden plaats, toen het functionalisme in architectuur en stedenbouw hier te lande nog hoogtij vierde. Wentholt (2) noemt in dit verband:
- De onherbergzaamheid, het gemis aan beslotenheid, de te grote openheid, het teveel aan wijdheid en aan ruimte.
- De ongezellige sfeer, de hardheid, koudheid en zakelijkheid.
- De eentonigheid, rechtlijnigheid, rechthoekigheid en algemene lelijkheid van het merendeel van de bouwvormen.
- Het gemis aan intimiteit, groen, vertoefpleinen en verrassingen.
Deze punten kwamen zowel naar voren bij gesprekken met een honderdtal jongeren uit de Rotterdamse bevolking als met vijfentwintig Rotterdamse notabelen. Deze problemen van de Rotterdamse binnenstad worden tegenwoordig vrij algemeen erkend, een bewustwording waartoe de interessante publicatie van Wentholt belangrijk zal hebben bijgedragen. Men tracht in de laatste tijd ter plaatse allerlei correcties aan te brengen door middel van straatmeubilair, groenelementen en objecten als fonteinen, bloembakken, sculpturen en plastieken. Hierdoor wordt een structurerende bijdrage geleverd aan de geleding en differentiatie van het blikveld. De genoemde kloof tussen de menselijke schaal en de grote afmetingen van de gebouwen wordt hier misschien enigszins overbrugd.
De Bijlmermeer
Het meest typerende gedeelte van deze stadsuitbreiding is het op één na oudste gebied, gekenmerkt door lange, met de parkeergarages verbonden blokken van uniforme hoogte. De uiteinden van deze blokken begrenzen ruimten die qua vorm enigszins op een honingraat gelijken.
In dit stuk Bijlmermeer zijn niet alleen alle door mij genoemde vormeigenschappen aanwezig waarvan verwacht kan worden dat zij vervreemding bevorderen, maar er werken bovendien nog een aantal andere ongunstige factoren, nl.:
- Het ontbreken van de functionele veelzijdigheid, die inherent is aan een stadscentrum. De Bijlmer is uitsluitend woongebied, en wordt door zeer weinig mensen bezocht die er niet wonen of een bezoek gaan brengen aan bewoners.
- De geïsoleerde ligging ten opzichte van Amsterdam, die gemaakt heeft dat dit gebied door de auteurs van het Algemeen Uitbreidingsplan voor die stad aanvankelijk ongeschikt werd geacht voor stadsuitbreiding. De barrières tussen de Bijlmermeer en de eigenlijke stad kunnen alleen maar door een technocratisch, de binnenstad verwoestend vervoermiddel als een metro overbrugd worden.
- De onherbergzame parkeergebouwen en loopgalerijen (eufemistisch 'galerijstraten' genoemd), kale en lege ruimten, die veel vrouwen 's avonds niet alleen durven te betreden.
- De lange afstanden, die veel bewoners en bezoekers langs deze monotone sleuven moeten afleggen, om van parkeergebouw of metrostation uit op hun bestemming te komen.
- De moeilijkheden om een bepaald adres te vinden, waarmee mensen die deze wijk niet goed kennen te kampen hebben. Nog onlangs heeft ex-wethouder van Publieke Werken Van der Velde voorgesteld meer geld en aandacht te besteden aan een betere bewegwijzering van de Bijlmer.
- De aan per auto komende bezoekers opgelegde dwang tot het verrichten van een aantal handelingen met parkeerkaarten en parkeerautomaten, die door velen als volmaakt overbodig en daardoor zinloos ervaren worden.
- De onmogelijkheid van de woningen uit, enig toezicht uit te oefenen op de in de gemeentelijke bunkers geparkeerde auto's, waardoor mogelijkheden tot vernieling en diefstal vergroot worden.
Het merkwaardigste bij dit alles is nog, dat de Bijlmermeer is opgezet als een hoogwaardig woonmilieu, met hoogbouw die op zijn minst gelijkwaardig zou zijn aan laagbouw. Er is alle reden om versteld te staan over het gebrek aan inzicht in menselijk gedrag en menselijke behoeften dat aan de dag is gelegd door de ontwerpers en bestuurders, die verantwoordelijk zijn voor de vormgeving van deze Bijlmermeer.
Het Transitorium van de Utrechtse universiteit
Dit complex, dat enkele torengebouwen bevat, is op enige kilometers van de stad in de weilanden geplaatst. Het enigszins parkachtige landschap tussen De Bilt en Bunnik is hiermee tot over grote afstand bedorven. Het zou mij daarbij niet verbazen als stafleden en studenten dit complex zagen als een soort verbanningsoord, aangezien het geen enkele rechtstreekse relatie heeft met de Utrechtse binnenstad. Voor wie niet over een auto beschikt is het slechts bereikbaar met een weinig frequent rijdende, zich dooreen aantal nauwe straatjes wringende stadsbus.
Men zou mogen veronderstellen, dat dit zich als 'modern' presenterende gebouwencomplex dan toch in ieder geval doelmatig functioneert als onderdak voor universitair onderwijs en onderzoek. Er zijn evenwel sterke aanwijzingen dat dit in het geheel niet het geval is. Uit een stuk van Maarten 't Hart (3), dat volgens mededeling van de auteur grotendeels een nauwkeurige weergave is van zijn eigen ervaringen, is het volgende op te maken:
- De twee reusachtige torens zijn wat uiterlijk betreft niet van elkaar te onderscheiden.
- Alle verdiepingen lijken op elkaar.
- Er zijn honderden kamers die op elkaar lijken.
- Indien men niet precies het nummer weet van het gebouw en de kamer waar men moet zijn, is het bijna onmogelijk om zijn bestemming te vinden.
- Op zoek naar een bepaalde kamer kom je licht terecht in donkere gangen met nissen en brandblusapparaten.
- Je moet vaak lang wachten op de liften. Als er eenmaal een lift komt is er kans dat je er niet in kunt, omdat hij al vol zit met kwaad kijkende mensen. Dit is een gevolg van het feit dat deze volle liften op iedere etage stoppen om dat er anderen bij willen.
- De kantine is een immense ruimte, waar men zich verloren voelt. Men zit er bovendien grotendeels tussen wildvreemden.
- Daarom drinken mensen van sommige secties koffie op de gang, gezeten op krukjes en vuilnisbakken. De kantine vinden zij niet alleen te groot en te anoniem, maar ook te ver weg.
- Veel medewerkers kennen alleen hun eigen directe omgeving en de mensen daarin. Zij hebben weinig contacten met anderen en kunnen bezoekers die elders in het gebouw moeten zijn niet de weg wijzen.
- De grote mate van anonimiteit werkt diefstal van eigendommen uit kamers van medewerkers in de hand. Bovendien zou in het gebouw de vochtigheidsgraad van de lucht te gering zijn, aangezien in de centraal verwarmde ruimten de ramen niet open kunnen.
Tot welke agressieve reacties zo'n stand van zaken kan leiden, blijkt uit de volgende uitspraak, waarvan ik de juistheid niet kan beoordelen, maar die in ieder geval symptomatisch is voor de geestesgesteldheid welke door dit soort gebouwde omgeving wordt bevorderd: 'En het is allemaal boze opzet, allemaal uitgedacht door die ambtenaren in Den Haag om een snelle doorstroming van wetenschappers te krijgen. Zo hou je de salarissen laag.' (4)
Persoonlijk ben ik geneigd niet al te slecht over mijn medemensen te denken, en een dergelijke verdachtmaking als totaal ongefundeerd te beschouwen (hoewel ik daar uiteraard ook geen bewijs voor heb.). Maar in dat geval getuigt het Transitorium wel van een bij de verantwoordelijke beleidslieden en ontwerpers aanwezig totaal onbegrip van de behoeften die de gebruikers en bezoekers van een universiteitsgebouw hebben.
Besluit
Het blijkt niet moeilijk te zijn in ons land voorbeelden te vinden van gebouwde omgevingen die gevoelens van onbehagen, desoriëntering en vervreemding bij de gebruikers opwekken.
Het Transitorium van de Utrechtse universiteit lijkt wat dit betreft wel een goede kans te maken op een eerste prijs.
We leven in een tijd die o.a. gekenmerkt wordt door pogingen wetenschappelijke inzichten, ook m.b.t. het menselijk gedrag, toe te passen op de vormgeving van de instrumenten die we hanteren en van de ruimten waarin we dat doen. Het is daarom opmerkelijk dat er op dit gebied zulke missers zijn aan te wijzen. Een signalering daarvan kan misschien bijdragen tot het streven, dergelijke fouten in de toekomst zoveel als m ogelijk is te vermijden.
NOTEN; 1) Zie hiervoor bv. : Interimrapport geïntegreerd milieuonderzoek Rijnmond, 1974
2) R. Wentholt, De binnenstadsbeleving en Rotterdam, Rotterdam 1968
3) M. 't Hart, Het betegelde pad, in: Mammoet op zondag, Amsterdam 1977
4) Idem, p.172
Lees ook: Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1975/6), Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1975/7) en Bijlmermeer in Amsterdam door Siegfried Nassuth (1975/8)